Biekorf. Jaargang 24
(1913)– [tijdschrift] Biekorf– Gedeeltelijk auteursrechtelijk beschermd
[pagina 33]
| |
[Nummer 3] | |
De gewezen muurschildering uit de Speelmanskapel te BruggeMet een algemeen woord over 't Volto Santo en over S. Ontcommere Naar men ziet, zijn er dus te ontleden in dit beeld twee opzichten: een beeldhouwkundig en een volkskundig. 't Eerste werd door het Lukkasch volk verwaarloosd, 't ander werd hem eigen. 't Eerste bevatte 't bloot houten stuk, den vorm en de kunst van 't werk; dit alles echter bleef onbezien bij 't volk en onbeoordeeld, verzwegen en bedekt. 't Is wonder zelfs. Eén-dingen-maar ervan hield men in 't zicht: 't was het gelaat van 't beeld. 't Gelaat alleen kwam in den klap. En 't is dit beeldgelaat, geheeten ‘Sacro Volto’ wat dan het mikpunt werd van 't ander opzicht, gelegenheid en grond en spil van 's volks bezinningen. Dit ‘h. Aanschijn’ werd de reden van den tooi van gansch het stuk, en van zijn eeredienst... en van zijn eigen Lukkasche legende. | |
[pagina 34]
| |
Alleenlijk 't tweede opzicht gaat ons aan. Hier volgt ten anderen, voor die ze geren kennen zon, de legende laatsgenoemdGa naar voetnoot(1); we geven ze op, zooals ze berijmd staat in een XVIdeeuwsch gedichtje, bewaard te Angers, en dat luidt als volgtGa naar voetnoot(2): ‘Un jour advint par la grâce de Dieu
Que NicodèmeGa naar voetnoot(3) dormant en quelque lieu,
L'ange luy fut de par Dieu envoyé;
Lequel luy a par exprès aunoucé
Que une imaige fabriquer il s'apreste
A la semblance de Jésus le grand Prebstre.
Et luy pensant de quel boys la ferait
L'ange lui montre où le prendre debvait
Et lui [Nicod.] ayant fait le corps de l'image,
Prenant grant peine à faire l'ouvraige,
En conteniplant comment le chef ferait,
Il s'endormit comme Dieu voulait.
A son réveil trouvast le chef tout fait,
Il en rend grâces au hault Dieu parfait,
Puis en après par grand dévotion
Es Itallies fut conduit de coeur bon
Par Gallefroy évesque révérend,
Puis transporté par deux taureaulx miraculeusement
A Lucques où est grandenient révéré
Es des chrétiens le saint Voux appelé’.
Dusdanig bijgevolg was het Christusbeeld uit Lukka, dusdanig 't gebruik ervan, en dusdanig de voornamelijke zeg erover. En wanneer het volk uit Lukka voortaan elders van zijn S. Volto sprak, en daar op 't vreemde de vereering ervan wilde voortplegen, dan was het immer onder dienzelfden vorm, ttz. mits een gekruisten God, en mits daarbij al 't andere, de eerekroon, den eererok, de eereboog, het eereschoeisel, en den gewonen kelk. Zij, 't volk van Lukka, zijn misschienGa naar voetnoot(4) de schuld geweest dat die oudewetsche aangekleede Christussen (allang nietmeer gegeerdGa naar voetnoot(5) noch | |
[pagina 35]
| |
ook verstaan) alhier aldaar nogeens gemaakt werdenGa naar voetnoot(1). En zij dan, van Lukka, begrepen zulke Christussen zeer wel: t.w. naar hun zede aanzagen ze 't als een Christus-Aanschijn-beeld; doch de anderen, de vreemden, 'n begrepen 't niet - zulk oudewetsch gedoensel: een gekruiste, met een baard en met een rok! - ze'n begrepen 't niet, niet hoegenaamd, z'en zagen er zelfs geen God meer in, en ze vertolkten 't als... wat anders. *** Wat hebben dan deze vreemdeliên verzonnen over dit Lukkasch beeld?Ga naar voetnoot(2). | |
[pagina 36]
| |
En als we zeggen ‘'t Lukkasch beeld’, dan bedoelen we nu niet meer: bepaald dat enkel eenlingsch beeld uit Lukka, maar ofwel dit, ofwel een dergelijk. 't Zij herinnerd: dat aangekleede Christussen-aan-'t kruis mettertijd waren buiten dienst gevallen. Als type van gekruisten-Onzen-Heer gold de langgerekte God niet meer, al sedert de VIIIe eeuwGa naar voetnoot(1) En hier of daar een beeld alzoo dat overbleef, werd noodzakelijk aangezien als iets buitengewoons, iets wonderlijks, iets zeiselachtigs. Even vernamen we welk een legende daarover te Lukka op gang was; al een oude: ze was misschien wel van oosterschen oorsprongGa naar voetnoot(2). | |
[pagina 37]
| |
Een andere legende ging nu ontstaan elders, ook omtrent hetzelfde of omtrent een soortgelijk Christusbeeld; maar dit nieuwe zeisel schoot in 't leven, als vrucht van een gansch andere beschouwing en andere bevroeding. 't Kwam uit den kop van menschen die met geheel-andere oogen keken, en uit het hert van romantieker lieden. Te Lukka bemerkte 't volk aanvankelijk noch kroon, noch rok, noch baard, noch schoe noch kelk. 't Bezag zijn type afdrachtelijk (zoo de zuiderlingen doen?). En elders? Glad omgekeerd: men 'n zag niets anders meer als al die aardigheden, men keek toedrachtelijk (dit, op zijn noorsch?) Zoo, wat gewierd hiervan? 't Gewierd hiervan een tweevoudig verzinsel. Want ziet: Eerst, tal van noorsche lieden keken naar den bovenkant van 't tafereel, en gaapten op den gekruiste, op zijn rok (een vrouwendracht in hunnen tijd) - was zij een vrouw? - en op dien baard, en op die kroon... en droomden: van een [nieuwe heilige?] koningsdochter met een baard, en die gekruisigd werd. Dan, tal van anderen, al kijkende naar den benedenkant, schaften op die rechterschoe van de heilige en op dien kelk... en dachten op een [reeds-bekenden?] speelman, die een schoe kreeg van het beeld welk hij vereerdeGa naar voetnoot(1). En 't was gevonden. Alzoo (of daaromtrent alzoo... naar de meest-voorgetrokken meening) onstond de voorstelling en dan 't begrip van s. Ontcommere, die bedoelde [nieuwe?] heilige koningsdochter, met dien baard verkregen op haar bede om niet te moeten trouwen - 't scheen tooverij - | |
[pagina 38]
| |
waarom zij dan aan 't kruise moestGa naar voetnoot(1). En dan, bij dit eerste uitvindsel, werd aleens of werd aleens-niet bijgevoegd en aangepastGa naar voetnoot(2) het zeisel van den speleman. In sommige gevallen zelfs werd deze er knielend bijverbeeldGa naar voetnoot(3). 't Is ongeloovelijk, 't is verstommend op hoeveel plaatsen deze ‘heilige’ werd vereerd!Ga naar voetnoot(4) En wat een wonder heeten mag, 't is dat meestendeel, de voorstelling van ‘de hl. Ontcommere’ in 't minste niet meer een vrouwachtig uitzicht heeft dan de gekruiste op de brugsche | |
[pagina 39]
| |
printe bovenGa naar voetnoot(1). Hiermee echter had het volk geen bezwaar. Integendeel. Om onkennelijk of liever om onziende te worden had zij gebeden, en inderdaad ze werd ‘als of zij eenen echten boer hadde geweest’ zegt Ribadineira.... ‘alsof sy een onabel man gheweest had’ luidt het in een XVdeeuwsche legendeGa naar voetnoot(2). Vandaar, het spreekt, hoe meer ‘man’ en zelfs hoemeer ‘boer’ ze scheen, hoe beter! Er waren zelfs beelden haar toegekend, waar uitdrukkelijk nevens stond ‘Salvator mundiGa naar voetnoot(3)’;... dit gaf niet. Konnen ze nochtans meer mannelijk zijn dan met zulk een opschrift bij? Edoch alles ingezien, dit opschrift was en bleef voor de menschen... latijn! Welk een tegenstelling! 'Tzelfde wat in 't Zuiden gold voor 't Beeld-met-'t-schoonste-Wezen, 't ‘Sacro Volto’, was alzoo geworden in het Noorden, 't Beeld-met-'t-leelijkste-uit. Legendenkracht en-rekbaarheid!
Of verder een Ontcommerbeeld geen eigen kenteekens had, die 't bepaald afscheidden van een gewoon Christusbeeld?.... wordt totheden beantwoord daaromtrent-best als volgt: ‘DeGa naar voetnoot(4) gekruisigde PortugeescheGa naar voetnoot(5) koningsdochter draagt, zooals haar toekomt, eene kroon, soms een diadeem. Het hoofdhaar hangt gekruld op rug en schouders. Zij heeft de oogen dikwerf open, zoodat zij als nog levend aan het kruis wordt voorgesteld. Haar gelaat heeft iets mannelijks, passend bij den baard, die soms zeer lang | |
[pagina 40]
| |
is... De welvoeglijkheid werd bij St. Ontkommer in acht genomen. Zij draagt een tot aan de voeten afhangend, met een gordel om haar midden vastgehouden kleed met mouwen. De boorden daarvan en de zoomen van het kleed zijn meestal versierd, op de borst is dikwijls eene kruisvormige figuur aangebracht. Het kruis [waaraan ze hangt] heeft meestal den algemeen bekenden vorm, doch is soms een zoogenaamd gothisch, ook wel rozen- of klaverbladkruis genoemd, waarvan de drie einden de gedaante van drie rozenbladeren of een klaverblad hebben. De beide armen zijn enkele malen verbonden door een boog, wel eens regenboog geheeten, die door het boveneind van het kruis gaat en van onderen in leliën eindigt... Enkele malen komt St. Ontkommer voor slechts met gebonden en niet genagelde handen en voeten. Grootere afwijking van den regel heeft niet de voeten plaats. Zij hangen dikwijls geheel los, wel eens naast elkander, eene enkele maal over elkander geslagen aan het kruis genageld. Soms rusten zij op een steunsel... Aan den eenen voet is herhaalde malen een schoen of muil afgebeeld; de andere, toegeworpen aan een speelman, die voor haar knielende zijne viool hanteert, ligt op het altaar met een beker er naast’. Soms vindt men haar gekruist boven, en soms nevens het altaar; met, op ditzelfde, beker en lichtersGa naar voetnoot(1); nog, doch zelden, hangende aan ‘een boomstam met takken als armen vervaardigd’Ga naar voetnoot(2), ofwel, doch even zelden, ‘staande, omhangen met een mantel’ houdende een kruis in de handGa naar voetnoot(3). | |
[pagina 41]
| |
In deze laatste houdingen staat ze niet-leelijk voorgesteld; integendeel: zelfs haar baard werd door den schilder, eenigszins met de schaduw der kin ineenverwerkt en verontleelijktGa naar voetnoot(1). | |
[pagina 42]
| |
Wie kon er nu, na al dit bovenstaande, verwonderd opzien, als hij vernemen zou, dat hier of daar een speelmansgilde s. Ontcommere [met of zonder haren speelman] bezondere vereering zou hebben toegewijd? Mij integendeel, zou eerder maar één dingen verwonderen, 't is als het niet zou zijn dank aan de zwervende en zeisellustige speelmans, dat deze wondere heilige veelal bekend geworden is! Wat niet belette toch, dat ook andere lieden haar eerden en dienden en aanriepen... te weten tegen alle soort ‘kommer’ en lastGa naar voetnoot(1) en gedwongenheid (SL. evend. alom). *** Hier stop ik met mijn stuk algemeene geschiedenis. Ik gaf het uit, met schaarschheid van tijd en boekenschap, zoo ik best kon. Ik voeg er zeere bij, dat beide eerediensten waarvan sprake, zoowel deze van 't S. Volto als deze van s. Ontcommere, alle twee nog verre zijn van geschiedkundig welbekend. 't Zal bovendien het werk zijn der geleerden, in 't bezonder nog vast te stellen, in hoeverre, waar, wanneer en hoe al het bovenstaande echt en oprecht-geheurd is. Voor mij en menigen Lezer hier, zal 't lange voldoende zijn, om vooralsnu een gedacht ervan te hebben, zooniet alles, ten minste wat groote trekken daarvan te hebben vernomen. Toch een laatste opmerking diende ik nog bij te voegen, over de namen. Uit hemzelf, is het namenvraagstuk belangrijk. Want, zooals uit een beeldvorm dikwijls een legende ontsprongGa naar voetnoot(2), | |
[pagina 43]
| |
evenook is dit al eens geheurd uit een naamvormGa naar voetnoot(1). Volksgeschied- en -afleidkunde werken al vertellende, en zoeken achter wonderheden. Medeen zal men verstaan hoe gewichtig het is, dat we aan onze brugsche muurschildering, niet vrijweg den eersten naam den gereedsten zouden geven. Wat eerst betrof, onder bovengebezigde benamingen, het woord ‘S. Volto’ (= S. Vultus), daarvan was de herkomst begrijpelijk. Doch, wat ik zou willen weten en niet weet, is wat de Vlamingen met hunnen vlaamschen mond daarvan zouden of zullen gemaakt hebben. Indien inderdaad de eeredienst ervan te Brugge bekend was, althans in de vereeniging der ‘Lucoysen’ - wat we verder als aanveerdelijk gaan voorstellen, - dan zal hij er evenzeer bij 't brugsche volk een brugschen naam gekregen hebben. Niemand totnog kan zeggen welkeen.
Wat dan betrof de namen van s. Ontcommere, of de reden hunner gebruik? talrijk zijn ze ongehoord, en nietéén volkomen duidelijk. We blijven stil hier, bij enkel een tweetal ervan: s. Ontcommere en s. Holpe; die gaan voor 't oogenblik, alleen ons aan. We bezigden tot nu, in dit brugsche opstel, den naam Ontcommere, omdat hij vroeger te Brugge is gebruikt geweest, zooals we verder gaan uiteendoen. Zelfs een anderen naam voor onze heilige, heb ik er niet kunnen achterhalen. J. Weale, op een stoutigheid, heet ze Wilgefortis, nl. om ze te bestempelen op de schilderijen waarvan we reeds spraken (vgl. boven bl. 40, opm. 2, 3). Deze is echter de latijnsche standaardnaam onzer heilige, de wetenschappelijke naam zoo men wil, maar een naam dien ik op die twee drieluiken niet heb zien staan. Ontcommere in den mond van 't volk, wat-overal, hoorde toe tot een reke namen die spreken van ontkoming, van hulp en van verlossing: Ontcommeghe, Ontcommene, Ontcommere en Kummernis, Ohnkummernus, Uncumber, | |
[pagina 44]
| |
Encombre, Saulve [en S. Holvfe?], Libera, Liberata, Livrade, en desgelijkendenGa naar voetnoot(1). Allemaal een lijdend zeggen, zou men denken, niet een werkend. Bedoelde men daarmee dat die heilige aan het kwaad ‘ontkomen’ was, en dat ze ‘saulve’ ‘libera’ bleef? Algemeen integendeel wordt aangeleerd dat ze zoo heette, omdat men, dank aan haar, aan 't kwaad ‘ontkomen’ kon, en door haar ‘liber’ blijven zou; dit is ziendeblind als actief nemen wat passief was van vorm!... Doch enja, aan een spraakkunstig bezwaar heeft de volksafleidkunde geen last. Tot daar! Alleszins, hieraan ziet men reeds dat uit haar naam een reden kon en zou geworden, om haar te aanroepen, in allen nood waaraan te ‘ontkomen’ viel! Welaan toen lijk thans, was zulke nood menigvuldig, overal! Aan Heer FD.Ga naar voetnoot(2) geeft dan Heer C. Wybo ook op, dat de naam kon beteekenen: een heilige die an'kommen was, ttz. eene die op strand eens aangespoeld is geweest. Heer FD. zegt: ‘La Sainte qui arriva. Pour comprendre cette appellation, il faut se souvenir qu'on rencontre en divers endroits de la West-Flandre, une tradition d'après laquelle un corps saint on une relique insigne arriva, comme par hasard, sur le littoral. M. Camille Wybo m'a parlé de cette tradition se maintenant encore à Nieuport où une relique fut honorée par une sorte de confrérie dont des membres devaient à certains jours monter la garde, armés de piques, autour de l'objet vénéréGa naar voetnoot(3)’. Heiligen en kruisbeelden die aangespoeld zijn tegen-stroom, bestaan er bij de macht, inderdaadGa naar voetnoot(4). Inzonderheid een ‘s. Helper’ alzoo aangevloed, vind ik bij SL. vermeld voor WormerGa naar voetnoot(5), een ‘s. Ontcommere’ voor Wang in BeierenGa naar voetnoot(6), en nog een | |
[pagina 45]
| |
‘s. Ontcommere’ voor Neufarn ook in BeierenGa naar voetnoot(1). Om hieruit nu te gaan een besluit trekken, om wille van die onduidelijke overleveringe te Nieuwpoort, en te zeggen: aldus zal Ontcommere ook in deze stad ‘an[ge]kommen’ zijnGa naar voetnoot(2), en daarbij: vandaar zal zij over heel Vlaanderen en Duitschland ‘Ontcommere’ en ‘Ohnkummernus’ en ‘Kummernis’ geheeten hebben... neen! dit ware tégewaagd! Blijkelijk moet Ontcommere hetzelfde bedieden als Saulve en Livrade, aan welke woorden de uitleg van Heer Wybo niet aangepast kan worden. Ondertusschen is men hieraan gewaar eenstemeer, dat het niet lang duren moet, zelfs nog in onzen tijd, om uit een schijn van beteekenis, op entwaar een naam een legende te zien aaneensmeên. ...Bijgevolg? de naam ‘Ontcommere’? - blijft nog voort te verontlommeren!
Een andere naam als ‘s. Ontcommere’ is ‘s. Holpe’. ‘S. Helper’ hebben we boven gemoet; ‘Sanctus Hulpe’ ook op bl. 35, opm. 2) waar we spreken van de gevallen uit Wormer en uit Bremen. Dan de naam ‘Sunte Hulpe’ was insgelijks bekend in DuitschlandGa naar voetnoot(3), alsook ‘Sinte Gehulfin’Ga naar voetnoot(4). Doch Sint(e) Holpe? Ik kan het mis voorhebben, maar ik vraag mij af, of het soms Guido Gezelle niet zou zijn, die dezen vlaamschen naam ontdekt heeft. Nergens-nergens totnog ontmoette ik hem, dan enkel dáár waar GG. bij of omtrent geweest is. Want ziet. ‘S. Holpe’ staat vermeld, mijnswetens voor de eerste maal, in De Navorscher, 1881Ga naar voetnoot(5). Johan Winkler geeft aldaar een tweetal westvlaamsche volksgezegden op, waarin de naam ‘s. Holpe’ voorkomt. En JW. vraagt: | |
[pagina 46]
| |
‘Zijn deze spreekwijzen ook elders in Nederland in gebruik?... Een flaamsche priester deelde mij als zijn meening mede dat die Sinte-Holpe van het westflaamsche volk dezelfde heilig[e]Ga naar voetnoot(1) moet wezen als Sinte Ontcommere, Sinte Wilgefortis, Sinte Liberata...’ - Wie die ‘flaamsche priester’ was, zal men gemakkelijk raden. In dien tijd (1881 = 't eerste jaar van GG.'s taal- en volkskundig woordenboek Loquela) was GG., voor taalliefhebberij, de voorman onder de ‘flaamsche priesters’; bovendien goede vriend, en voortdurend in brieven met Johan WinklerGa naar voetnoot(2); daarbij ik weet stellig dat GG. over ‘s. Holpe’ een brokje van een studie in d'zin hadGa naar voetnoot(3). 't Jaar nadien, in '82, 't woord ging alreeds mee in Rond den HeerdGa naar voetnoot(4), en bovendien Winkler had nog een tweede woord ontdekt uit 't Hageland, welke trok op s. Holpe, t.w. ‘s. Alpus’Ga naar voetnoot(5). In 1883, 't woord scheen rijpe; en ter gelegenheid van een ‘s. Galpert’ opgeraapt uit Noord en ZuidGa naar voetnoot(6), kwam het eindelijk ter spraak in Loquela, met een bedeesde vraag erbij of het wel gaaf en onverminkt wasGa naar voetnoot(7). Niemand taalde tegenGa naar voetnoot(8) en 't woord ging vrij zijn gang. In 1884, [ad. D.] deelde 't mee als vastbekend, zonder verder weerhouden, | |
[pagina 47]
| |
in Rond den HeerdGa naar voetnoot(1); en ditzelfde jaar, Sloet, in zijn meergemeld boek, zeiGa naar voetnoot(2), sprekende van gewesten in Nederland waar s. Ontcommere thuiswas: ‘Ook elders in Nederland, en wel in West-Vlaanderen, is Sinte Holpe [en deze is de eerste en de eenigste maal in zijn boek, waar hij de heilige zoo noemt] nog bekend. Een priester aldaar verklaarde, dat zij dezelfde heilige moest wezen als s. Ontcommere, S. Wilgefortis, S. Liberata’ [en hij verzendt daarvoor naar ‘Navorscher 1881, jg. XXXI, bl. 545’ bovenvernoemd]. Vandanaf of liever vanaf 1886, stond s. Holpe allejare drukvast in GG.'s Duikalmanak (1886-1899), op 20n in HooimaandGa naar voetnoot(3). En toen in 1891, ADW.'s meergenoemd opstel uitkwam in Biekorf, met immers erbij een stuksken oorkonde over s. Ontcommere, GG., die werkende hoofdopsteller (overlezer, keurder, en verbeteraar) was van Biekorf, GG. stak er stout twee-drie keer den name tusschen van s. Holpe... Zijn aarzeling was over. Maar... vanwaar ter wereld nu, zou hij dit woord uitgehaald hebben? Ik denk alzoo: Van hem zal 't gekomen zijn 't nieuws dat JW. meldt in ‘De Navorscher’ evenvernoemdGa naar voetnoot(4). Er staat: ‘In West-Flaanderen zeit men wel van een ongelukkigen, wien alles tegenloopt, “Hij is op Sinte-Holpesdag geboren, drie dagen vóór 't geluk”. En van iemand die een zwak gezicht heeft of half blind is: “Hij kijkt lijk Sinte-Holpe”Ga naar voetnoot(5)... [met vrage naar uitleg]Ga naar voetnoot(6)’. In 't Kortrijksche | |
[pagina 48]
| |
was 't dat GG. gehoord had (zei hij aan ADW.), dat er mondsgemeene gezeid wordt: ‘S. Holpesdag, drie dagen vóór 't geluk’; d.i., zoo vermeldt zijn volkskundige Duikalmanak, drie dagen vóór dat de Hondsterre rijst en ondergaat niet de zonne = [24n in Hooimaand] gelukkigsten geboortedag van 't jaar, volgens 't oud wangeloove’. Zoo gold s. Holpe blijkelijk, van taalswege [= hulper]Ga naar voetnoot(1) en van tijdswege [= 3 dagen vóór 't geluk = dus op een dag van ongeluk] als heilige aangewezen voor in-nood. Doch juist, haar dag (de 20ste in Hooimaand) is de dag der h. Wilgefortis, Ontcommere... enz. En, bij gevolgtrekking, ontstond hieruit de ‘meening’ van den ‘flaamschen priester’ dat het woord s. Holpe alweer een ander naam was van nogmaals dezelfde heilige. Ten anderen, deze vlaamsche naam scheen te taalweergade van den duitschen ‘S. Hulpe’. Dat nu, die zegging van ‘s. Holpesdag...’ geen ‘losse spreekmanier’ en was, werd bevestigd door verdere vondsten. Want in Rond den HeerdGa naar voetnoot(2) lezen we 't volgende, vanwege GG.'s vriend, JW.: ‘Behalve in West-Vlaanderen schijnt sinte Holpe ook in andere Zuid-nederlandsche gouen bij 't volk bekend te zijn, al is het onder een eenigszins verbasterden naam. In de Bijdrage tot het hagelandsch taaleigen van Tuerlinckx, onlangs verschenen, staat [op 't w. “Alpus”] de volgende spreuk aangeteekend: “Hijen es op Sint Alpus dag gebore, drij dage vuer zij(n) geluk”, [hij heeft in alles tegenslag]. (Johan Winkler)’Ga naar voetnoot(3). ('t Vervolgt). |
|