Biekorf. Jaargang 24(1913)– [tijdschrift] Biekorf– Gedeeltelijk auteursrechtelijk beschermd Vorige Volgende Rozen DE rozen, o, de rozen zijn zoo schoon! Een teerheid sluimert in hun' bloemenkroon, met roode weelde. 't Is of het licht, wijl 't blinkt op hunne blaân of in hun' fulpen schoot wil sluipen gaan, ze zoet bestreelde. Geen wonder, zoo de liefde in 't rozenbeeld gevat is, van alouds, en dat er speelt een bloei van rozen aldoor de liefdewoorden die de mond der menschen ooit voor zang of dichtervond heeft uitgekozen. ‘Geen roos ontbreke omtrent den vreugdedisch’ zong 't heidensch woord, en om de beeltenis der valsche goden, [pagina 11] [p. 11] bij wulpschen dans en sierlijk versgegalm de rozen, niet den zoetsten wierookwalm hun geuren boden. Maar hooger dan de zinnelijke praal van rozen op het feestelijke maal, naar heidenzeden, maar schooner dan de rozenkransen zijn om 't altaar van een marmren godenschijn in 't oud verleden, Veel schooner is de liefde die ontgloeit, Maria, wen uw Rozenname bloeit uit Christen monden; Veel schooner is de zoete Rozenkrans die biddend geurt met rooden liefdeglans van 's Heeren wonden, Wanneer, o Wondre, o Geestelijke Roos, ook 't armste eenvoudigst hert Uw mateloos, Uw minnend lijden, bij dat van Uwen Zoon herdenken doet, in zielsgebed, en prevelt: Wees gegroet! met stil verblijden. Al. Walgrave Vorige Volgende