| |
| |
| |
[Nummer 1]
| |
Z.E.H. Kan. Lodewijk Van Haecke
(Vervolg van bladz. 362.)
II.
Sinte Godelieve van Ghistel
Godelieve, eene edele en godvruchtige maagd, wordt door den graaf van Vlaanderen om zoo te zeggen gedwongen met Bertolf, Heer van Ghistel, te trouwen. Ze heelt allerle: pijnen te doorstaan van wegen Bertolf, opgehitst door zijne moeder Iselindis, en sterft eindelijk den marteldood.
Dit werk vormt eene voortdurende tegenstelling met de Zeesterre.
De Zeesterre is om zoo te zeggen eene aaneenschakeling van kleine verhalen en godsdienstige beschouwingen zonder eenheid, tenzij in 't midden van den tweeden en op het einde van den derden jaargang; Godelieve daarentegen vormt een nauw samenhangend geheel uit. De Zeesterre was eene rechtstreeksche opwekking tot de
| |
| |
deugd; in Sinte Godelieve verhaalt Van Haecke de geheurtenissen zoo ze gaan en staan. Bij toeval vinden we hier en daar eene kleine opwekking tot de deugd, eene godsdienstige beschouwing of overweging. In de Zeesterre zit niet het minst karaktertekening, 't zijn niets dan losse verhalen; Sinte Godelieve is karakterstudie van 't begin tot het einde, ja tot zelfs in de laatste hoofdstukken waar Van Haecke de mirakels als kleine schetsen afzonderlijk behandelt, bijeengaart en bijeenverzamelt met het doel het karakter van Sinte Godelieve beter te doen uitkomen.
Terwijl de Zeesterre in oude eigen spelling geschreven is, volgt Van Haecke in Sinte Godelieve de algemeene spelling en niets herinnert ons nog aan de taal van de Zeesterre tenzij het schrijven van aleen met eene 1 in plaats van twee.
Ik wil Sinte Godelieve noch onder godsdienstig noch onder historisch oogpunt bespreken. Niettegenstaande de 22 boeken die Van Haecke als bronnen opgeeft waaruit vermoedelijk hij zijn verhaal geput heeft, geloof ik dat we alleen als historisch juist mogen aanzien de stof zelf van 't verhaal, en de beschrijving der plaatsen waar 't verhaal speelt. Al het overige, dialogen, karakterteekening, enz., is voor een groot deel oorspronkelijk en daarom onder letterkundig opzicht niet min verdienstelijk. Onder letterkundig oogpunt beschouwd, is Sinte Godelieve niet zonder waarde. De karakters die er in voorkomen zijn krachtig opgevat en prachtig weergegeven. Zij ontwikkelen zich regelmatig. Hier en daar ten gevolge van een bovennatuurlijk feit, grijpt een volslagen omkeer plaats in de handelwijze van een of ander persoon, maar die verandering, gezien het feit dat ze teweeg brengt, is bepaald, aan te nemen.
We kunnen het verhaal verdeelen in drie bedrijven.
Het eerste bedrijf speelt op 't adellijk slot van Londefort. De hoofdpersonen zijn Rollo en Godelieve. Godelieve, bezield door de deugd van liefdadigheid, tracht de armen zooveel mogelijk op stoffelijk en geestelijk gebied bij te
| |
| |
staan. Daar zij, in het uitdeelen van aalmoezen, niemand inziet noch verwittigt, kan Rollo, de Rentmeester, dit maar moeilijk verdragen, vooral omdat Godelieve handelt zonder zijne toestemming. Staat hij aan Hemfrood, Godelieve's vader, geen rekening schuldig van de inkomsten en uitgaven? Hij klaagt Godelieve bij haar vader aan, na vooreerst haar handel en wandel nauwkeurig bespied te hebben, maar Godelieve weet zoo hartroerend de zaak der armen te verdedigen dat Hemfrood eindigt met haar gelijk te geven. Rollo deelt in die gedachten niet. Hij wil en zal haar op heeterdaad betrappen. Een bezoek van edellieden schijnt eene gepaste gelegenheid. Hij ziet Godelieve met de beste spijzen uit de keuken wegloopen om ze aan de armen uit te deelen, achterhaalt ze en dreigt ze aan te klagen. Door een mirakel veranderen de spijzen in houtspaanders. Rollo ziet hierin Gods vinger. Vol schaamte en verbaasdheid staart hij om dit wonder. Een omkeer grijpt bij hem plaats. Eerbied beklemt zijn hert en op zijne knieën vallend vraagt hij Godelieve vergiffenis.
Van nu af treed hij overal als Godelieve's beschermer op. Wanneer zij gebruik maakt van de komst van den graaf van Boulogue om haar overgroote liefdadigheid te voldoen en al de potten ledigt, zoodanig dat Hemfrood vol spijt, schaamte en woede er tusschen komen moet, Rollo is het, die Hemfrood tracht te bedaren en te overhalen gerust zijne plaats aan tafel weder in te nemen. Wanneer door een 2de mirakel al de potten weer boordevol staan, hij is het nog die de eerste, Hemfrood de blijde mare brengt.
De nijd schijnt wel het hoofdthema van Rollo's karakter. Wanneer echter door een mirakel Rollo inziet hoe hij gezondigd heeft, wil hij het kwaad dat hij bedreef herstellen, en van nu af wijkt de nijd voor eerbied en verkleefdheid.
Het tweede bedrijf omvat den liefdestrijd tusschen Bertolf, Heer van Ghistel en Volkaert, Heer van Uxem. Eens werd Iselindis, Bertolfs moeder, beleedigd door den Heer van Uxem, dit schijnt de oorzaak te zijn van dien
| |
| |
strijd. Hoe meesterlijk teekent Van Haecke beide karakters: Minzaam en voorkomend was Volckaart's gelaat, zijn inborst scheen zeer voldoende, zijne afkomst was om ter treffelijks en zijn geld sprak luid. Vroegtijdig had Iselindis in Bertolf's jonge hart gevoelens van toorn en wraak tegen het onschuldig kind van haren gezworen vijand ontwikkeld. Dus verfoeide Bertolf reeds Volkaert eer hij hem zelf kende. In plaats van haar kind eerst en vooral de Zoete Naam te leeren uitspreken, had zij het den zoon van haren vijand leeren verwenschen.
Volkaert bemint Godelieve. Om zich te wreken weet Bertolf heimelijk Volkaert van allerhande gebreken te beschuldigen. Volkaert wordt afgezeid en Bertolf trouwt zelf met Godelieve. Hij noodigt Volkaart ter bruiloft en deze neemt aan, want bij een hartelijk medelijden voor Godelieve, gevoelde hij nog den onverzaadlijken knaagworm van den nijd zijne ziel martelen. Meer nog, door een tweegevecht met Bertolf wil hij met eenen trek Godelieve van haren beul en zich zelven van eenen onverdraaglijken vijand verlossen. Volkaart overwint Bertolf, maar deze wordt verlost door de verraderlijke tusschenkomst van Haccas, zijn knecht. Door de wraak verblind drijft Bertolf de barbaarschheid zoover, een brandmerk op Volkaart's voorhoofd te prenten terwijl hij uitroept: Leven moet gij en Godelieve ook! Weet het, opdat ieder oogenblik van uw bestaan vergiftigd weze door het gedacht der mishandelingen die zij van mijnentwege moet en zal uitstaan.
Van nu af verdwijnt Volkaert van het tooneel om eerst later weer te voorschijn te komen in een laatste doch vruchtelooze poging om Godelieve te verlossen en om door zijn dood Bertolf op den goeden weg terug te brengen.
Het derde bedrijf speelt te Ghistel.
Aan den eenen kant hebben wij Godelieve en hare dienstmeid, aan den anderen kant Haccas, Lambert, Bertolf en vooral Iselindis, Bertolfs moeder. Zij is het die Bertolf ophitst om Godelieve te tergen, ook de plichtige is niet zoozeer Bertolf dan wel Iselindis. Omdat Godelieve,
| |
| |
in wier aderen Romeinsch bloed vloeit, zwart van haar was en niet ros zooals zij, wordt ze verweten voor zwarte kraai en zwart spook. Hij is het ook die de eerste het gedacht opvat Godelieve te dooden. Wij zullen ze zoodanig tammen en zoo spaarzaam azen dat zij bij ons geenen hoogen top zal scheeren, maar in haar eerste muiten zal blijven, om u alzoo wellicht den weg te banen naar een gelukkiger huwelijk.
Van dan af werd Godelieve voor Bertolf een voorwerp van walg, haat en vervolging.
Tegenover dit alles blijft Godelieve gelaten, ze doet al wat ze kan om de rust te herstellen. Zoet en kalm klinkt hare stem: Bertolf, mijn vriend.... waar is uwe genegenheid gevaren, enz. Gelaten nog haar gedrag tegenover Iselindis, maar te vergeefs. Als eene vuige meid wordt ze naar 't veld gezonden om de kraaien te verjagen. Nu eerst komen Haccas en Lambert, Bertolfs knechten op 't tooneel: Dronkenschap, ontucht waren als het dagelijksch brood waarop zij leefden... in Lambert's hart knaagde meer dan een menschenmoord. Zekeren dag hoort Godelieve terwijl zij op het veld de kraaien verjaagt in de verte eene klok tinten. Ze wil ter kerk. Door een nieuw mirakel vliegen al de kraaien in eene schuur. Om dit verder te beletten, wordt Godelieve aan Haccas en Lambert toevertrouwd. Hoort hoe Bertolf hen de les spelt:
Zijn er getuigen... bewijst Godelieve alle mogelijke eer om deswil van de klaps der menschen. Doch zoohaast gij scheutevrij zijt van alle opspraak, doet het haar boeten. Bespot en beschimpt ze en laat haar klaar mijne gevoelens verstaan ter haren opzicht. Verders belast ik u met haren onderhoud: dagelijks zult gij haar water en brood en zout geven tot haren onderstand; doch niet al te veel teenegader, opdat zij het niet geve aan rondleurders en broodbidders uit hope van den name te krijgen dat zij geefachtig is en om hare geveinsde deugd ruchtbaar te maken.
Onnoodig te zeggen dat ze hun taak opperbest volbrachten. 't Was gekken en spotten toen ze zagen hoe Godelieve,
| |
| |
in haar gevang, uit boetvaardigheid de helft van het droog oudbakken brood dat haar dagelijks als eenen hond werd toegeworpen, aan de armen gaf.
Binst al dien tijd reist Bertolf om zijn geweten te versmoren, levend met slechte vrouwen die hem honderd zonderlinge middels aanleerden om Godelieve's vervolging hartscheurender te maken. Geen wonder kwam hij telkens slechter gesteld naar huis en ging hij onder 't huiszijn Godelieve niet bezoeken, vroeg hij menigmaal of ze nog leefde en hoe lang ze het nog zou uithouden.
De maat was vol, Godelieve zou wegvluchten... niet om haar te onttrekken aan de pijn, maar om haar man's zielgewin, om hem aldus de gelegenheid te onttrekken God verder te vergrammen door haar te vervolgen. Hare vlucht, ver van Bertolf tot betere gevoelens te brengen, miek hem grammoedig, terwijl Iselindis juichte omdat zij het eerste deel van haar plan verwezentlijkt vond: vluchten zal ze of sterven.
De Bisschop gebiedt Bertolf, Godelieve weer in huis te nemen. Toen hij dit vernam: Uitschelden, deed hij, vuur en vlam spuigen tegen den vermetelen Radbod die zich kwam bemoeien in Ghistel, zijn eigen huis en onder zijne hielen vergruisde hij 's Bisschop's zegel. De kaarten keeren, nu is het de graaf van Vlaanderen die zich in de zaken mengt. Bertolf gehoorzaamt, en zendt zijne vrouw terughalen. Godelieve wist uit ondervinding wat haar te Ghistel te wachten stond, maar in hare gelatenheid boog zij het hoofd onder deze schikkingen die zij uit Gods hand ontving en bereidde zich om weder te keeren naar Ghistel.
Bertolf is van gedacht dat men Godelieve in schijn meer vrijheid laten moet, daarom wil hij dat zijne moeder verhuize. Iselindis kan dit maar niet verdragen: Kweek dan jongens! Werk en slaaf voor hen om ze groot en machtig te krijgen! En paai ze met het gedacht dat gij uwen ouden dag zult uit leven bij die haardstede waar gij uw ondankbaar gebroeisel gewiegd hebt! Neen, ver vandaar! Als gij denkt nog een eindeken goed leven te hebben, dan
| |
| |
vinden zij eene kale reden uit om hunne stokoude moeder te versteken en ze te zenden wonen 't einden uit, hoe verder hoe beter!
Al dit kijven en krakeelen staat Bertolf natuurlijk niet aan. Vermits Godelieve en Iselindis niet overeenkomen, een van de twee moet sterven. Zijn plan staat vast: ik moet, ik zal Godelieve vermoorden.
Godelieve maakt gebruik van haar schijnbare vrijheid om te naaien en te breiën tot laat in den nacht toe voor de armen. Nu ook mocht ze bezoeken ontvangen, maar weinig kwamen haar troosten, verre het meestendeel kwamen haar lijden vergrooten en zeggen dat het schande was van een meisje zoo schoon en jong nog, op te sluiten. Voor deze had Godelieve steeds een gepast antwoord:
Is de lichamelijke schoonheid niet evenals de frissche veldbloem, gelaafd door den morgendauw, rijk verguld door de zonnestralen maar welhaast verslensd, verstorven, onder de voeten vertrapt en vergeten? Daarbij, staat u dan de les van Christus onbekend, die ons leert niet alleen niemand kwaad te wenschen, maar dezen te zegenen die ons vermaledijden, te bidden voor onze vervolgers en het kwaad tot goed te vergelden.
Bertolf wordt die bezoeken moede. Hij doet Godelieve in een klein kot opsluiten waar zij allerlei martelingen verduren moet van wege Haccas en Lambert. Zekeren dag komt hem de mare toe dat Volkaert in het omliggende ronddwaalt om Godelieve te redden. Nu of nooit zal hij ze dooden. Maar hoe?
Hij veinst bekeerd te zijn en gaat bij Godelieve aankloppen: Godelieve, zegt hij met minzame stem, ik kom u mijn hart openen... Zet u neder, zet u bij mij, en weenend verhaalt hij hoe eene heilige vrouw hem bekeerde en vraagt of dees nacht de heilige vrouw haar ook mag komen bezoeken. Godelieve weet dat hij eene hinderlaag spant:
Vriend mijns harte! Ik ben de dienares des Heeren en uwe wettelijke huisvrouw. Noch God noch mijnen echtgenoot wil ik door hoegenaam niets bedroeven of mishagen.
| |
| |
Die woorden van Godelieve hebben zijn hart ontroerd... Bij zijn vertrek, toen Godelieve nog: met eenen zoeten oogslag en eene beweging harer hand, item nog een vriendelijken en laatsten groet toestuurt... klopte zijn hart geweldig op dat vertoog en stond om zich te begeven... maar de nijd die Iselindis in zijn hart onderhield, nam de bovenhand. Hier blijkt dus klaar dat de grootste plichtige niet Bertolf maar wel Iselindis was. Nu begint het werk van Lambert en Haccas. Met een zoet woord weten ze Godelieve uit hare kamer te trekken: Kom maar ten voorschijn zoo gij zijt. blootshoofds en barvoets en in uw nachtgewaad. Immers het is een werk van godsdienstigheid dat op handen is; en zulks behoort ootmoedig verricht te worden.
Godelieve wordt vermoord.
Toen men Bertolf bij het lijk brengt, weende hij en kropte en huilde en snikte en jammerde dat het hartbrekend was om hooren en zien, en bij de begraving... toen hij het lichaam ten grave zag dalen, men moest hem vasthouden, of hij sprong erachter.
Iselindis is zoo gevoelig niet. Bij Godelieve's terugkomst werd zij gedwongen te verhuizen, dit belette niet dat zij dagelijks naar Ghistel kwam om er Godelieve te tergen, dat zij het plan van Godelieve's dood hielp op touw zetten. Ook toen Godelieve stierf, welk een gelukkig oogenblik voor haar en dan als de dag van de begraving, de priesters het lijk komen halen: woede, vreugde en ongeduld vervullen haar hart. Ach hoe aangenaam streelt dat kerkuilgekras mijne ooren! Klinkt die De Profundis niet als het blijdste alleluia! Hoe vindt gij mij, in mijn zwart gewaad en onder dien langen hoofdsluier die zoo rouwvol mijne roodgeweende oogen verbergt? Maar zij is toch wel dood, niet waar, vriend? O wat blijde dag!
Drie maanden later trouwt Bertolf met Ripsim. Iselindis had haar meester gevonden. Woedend was ze omdat ze voor Ripsim moest onderdoen. Zekeren dag vertrok ze om nooit weer terug te komen. Dag op dag, een jaar na Godelieve's overlijden, stierf ze te Oudenburg eene onboetvaardige dood.
| |
| |
Nu Bertolf van zijn moeder ontslagen is, zullen wij hem stilaan tot betere gevoelens zien terugkeeren. Een kind wordt hem geboren... Het is blind. Door een mirakel wordt het genezen. Het is een eerste feit dat Bertolfs bekeering uitlegt. Het kind groeit op... Hoe dikwijls vroeg zij haren vader duizende bijzonderheden over Sinte Godelieve met die engelachtige eenvoudigheid die het kind eigen is. Met dien onwederstaanbaren invloed die de Godvreezende maagd als eene hemelsche begaafdheid is beschoren, won zij allengskens toegang op het zondarig hart van Bertolf. Wel is waar, hij gaf zich wel niet, maar toch verstootte hij zijne minzame dochter niet, en langzamerhand vond zijne wanhopige ziel eenigzins smaak in de zalvende woorden van Edith.
Een ander mirakel van Sinte Godelieve, hare verschijning aan Bertolf en de woorden die ze hem toestuurt: Doe boetvaardigheid... God is rechtvaardig en mijne voorspraak bij Hem kan u niet baten, staat gij niet op uit de afgrond uwer boosheid... Eindelijk de bekeering van Haccas en Lambert en 't verhaal van Volkaerts dood, dit alles samen genomen leggen ons Bertolf's bekeering uit. Hij vertrekt naar Palestina om er te vechten tegen de Muzulmannen, keert terug naar Romen alwaar hij vergiffenis krijgt van zijne zonden door den Paus, wordt eindelijk monnik en sterft eene zalige dood.
Dit is het verhaal.
Vooreerst dient gewezen op de afwisseling waarmeê Van Haecke het eentonig opsommen van mirakelen vermijdt, die de geschiedenis van 't klooster van S. Godelieve en haar waardig bloed en de beschrijving van de jubelea van 1770 en 1870 noodzakelijk medebracht.
Reeds hooger was het mij gegeven in sommige uittreksels de dichterlijke trant van Van Haecke's verhaal aan te toonen zooals op het einde van Godelieve's leven toen zij de bezoekers berispt, omdat ze klagen over 't verval van hare schoonheid. Is de lichamelijke schoonheid, enz. Later nog komt Van Haecke hierop terug.
| |
| |
Zo ziet men soms onder Gods blauwen hemel eene lieve bloem prijken, wier glans ontleend schijnt aan de zon die met welbehagen speelt in elkeen der spiegeldropjes daar de bloem mede bedauwd en als bepereld staat: Maar de afjonstige storm breekt los, de misgezinde slagregen zweept het lievelingsken der natuur neder. Laat de zon maar andermaal rijzen en het bloempje toelachen om het op te helpen! Nimmer neemt het zijnen vorigen glans aan, maar weduwe blijft het van zijne verslensde bekoorlijkheid.
Dit volstaat over Van Haecke als westvlaamsche verteller. Over zijne fransche werken dient hier niet verder gehandeld daar dit ons te ver brengen zou. We besluiten: Van Haecke was een fijne verteller, wier grootste hoedanigheden wel zijn: dichterlijkheid, eenvoud, gemoedelijkheid.
Mochten zijne verhalen lang nog door ons volk gelezen en naverteld worden tot stichting van eenieder.
J. Bernolet
|
|