Biekorf. Jaargang 10
(1899)– [tijdschrift] Biekorf– Gedeeltelijk auteursrechtelijk beschermd
[pagina 45]
| |
Bijblad van ‘Biekorf’ in Wintermaand, 't jaar 1899Guido Gezelle; begraving en lijkplechtighedenDE lijkdienst van den stichter van Biekorf is prachtig geweest, en was eene treffende hulde van Brugge en van geheel Vlaanderen ter eere van den onsterfelijken dichter. Het droevig nieuws van zijne dood was in korten tijd, alom verspreid geworden: de rouwgevoelens in de geboortestad van Gezelle waren in het herte en op de lippen van alle Bruggelingen; en den Dijnsdag, 28sten van Slachtmaand, kon men reeds, in de fransche zoowel als in de vlaamsche dagbladen, uitgebreide bijdragen lezen, met den welgemeenden lof van den ootmoedigste der priesters. Den zelfden dag, las men 's morgens, te Brugge, op de muren der kerken en bidplaatsen, het volgende bericht: BIDT VOOR DE ZIELE VAN | |
[pagina 46]
| |
Het is ongehoord hoe het brugsche volk in het afsterven van zijnen stadsgenoot deel nam. Geleerden en ongeleerden spraken den lof uit van den Koning der vlaamsche dichters. Geen wonder dat de stedelijke Overheid, door den volgenden oproep, de inwoners tot het bijwonen van den lijkdienst uitnoodigde: Burgemeester en Schepenen der Stad Brugge 't En duurde niet lang of de vrienden van Gezelle voorzagen dat de Sinte-Annakerk te klein zou zijn voor de menigte die den dienst ging bijwonen. Van alle kanten vroeg men dat de rouwplechtigheden in de Hoofdkerk zouden verricht worden. Deze voorstel wierd door Z.H. den Bisschop goedgekeurd en bij middel van het volgende bericht aangekondigd: Om plechtiger hulde te brengen aan de nagedachtenis van den grooten Dichter | |
[pagina 47]
| |
Ondertusschen vergaderden de bijzonderste gilden en maatschappijen, om hunne leden tot het bijwonen der plechtige uitvaart van Gezelle aan te manen. De volgende plakbrieven, die den dijsendag 28 November overal uithingen, en algemeen door het volk gelezen en besproken wierden, gaven meer en meer het onherstelbaar verlies te kennen dat het vlaamsche land was komen treffen: Medeburgers, | |
[pagina 48]
| |
Brugsche Afdeeling van het Davidsfonds. Ondertusschen was het pijnlijk nieuws het land dóór verspreid. Maar nievers en was de rouw algemeener als te Kortrijk, waar Gezelle zes-en-twintig jaar lang de liefde, de genegenheid, de erkentenis en de bewondering van rijken en armen verworven had. Zijne vrienden deden overal, in de Leiestad, de volgende rouwmare uitplakken: GUIDO GEZELLE Men verwachtte, te Brugge, dat de toeloep van volk naar de begraving, buitengewoon groot zou wezen. De Gemeenteraad had besloten er officieel deel aan te nemen, en men rekende op de aanwezigheid van veel leden der Vlaamsche Taalkamer, van de bestendige Afveerdiging van West-Vlaanderen, en van ontelbare vrienden of vlaamschminnende taalgenoten. Maar de plechtigheid zelve moest de algemeene verwachting nog grootelijks overtreffen. Wij geven het verhaal ervan volgens de dagbladen van den Zaterdag 2n in Wintermaand, bijzonderlijk volgens de Gazette van Brugge: | |
[pagina 49]
| |
Het weer was droevig 'lijk de plechtigheid: overtrokken lucht, 'lijk de gazelanteerns die met rouwfloers omhangen waren, van aan het Engelsch klooster, t' einden de Carmersstrate, tot aan de hoofdkerke van Sint-Salvators. Het dansende licht onder de zwarte stoffe maakt altijd indruk. Aan veel gevels hing de vlagge half top; in geheel de Steenstraat waren er schier geene uitzonderingen. Overal stond het volk dicht en eerbiedig opeengedrongen zoowel in de Carmersstraat, die een volkskwartier is bij uitmuntendheid, als in de voornaamste straten. Aan het Engelsch klooster kon men, van tien uren af, noch weg noch weêr. Overheden van alle slag en graad kwamen gedurig toe. Soldaten van het 4de linieregiment stonden daar als eerewacht. Een waar bosch van bontkleurige vlaggen, waaronder deze der studentengilden van Leuven met het muziek der Katholieke Burgersgilde waren er ook. Het lijk van Gezelle rustte in de prachtige kapel van het klooster, waar de leerlingen, in 't zwarte en met het wit floers op het hoofd, eene brandende keerse in de hand, met zilveren stemmen de passende gebeden der Heilige Kerke zingende waren. De Eerw. Heer Joseph Gezelle, pastor tot Steene, broeder van Guido zaliger, ontving met het overige der familie, het rouwbeklag der ontelbare menigte in een nabijgelegene kamer. Daar kwam onder ander het gemeentebestier, onder het geleide der heeren schepenen Ronse, de Crombrugghe en De Clercq, in officiele kleedij. Verders bemerken wij ook de Eerw. Heeren pastors van Kortrijk, te weten den Z.E. Heer Degryse, pastordeken van Sint Maartens, den Z.E. Heer Bossaert, pastor van Sint Rochus; den Z.E. Heer Deconinck, pastor van O.L.V. Noemen wij nog MM. A. Janssens, volksvertegenwoordiger van Sint Niklaas; Edw. Gailliard; de Flou; pastor H. Claeys; Frans de Potter; doctor Karel de Gheldere: allen leden der Vlaamsche Academie; Eerw. pastor Karel Callebert van Blankenberghe; Eerw. Heer Hugo Verriest; doctor Eugeen Van Oye; deze vier laatste en veel anderen oud leerlingen van Gezelle; | |
[pagina 50]
| |
Julius De Geyter, van Antwerpen; Julius Lagae, beeldhouwer; de zeer Eerw. Heeren Raemdonck, deken van Aalst; Cuppens, den Limburgschen dichter; MM. Cam. Vercruysse, Baron Jos. Bethune, en verschillige andere vrienden van Gezelle uit Kortrijk. Andere namen nog zullen verder aangeteekend worden. De heer schepen Ronse, vervangende graaf Visart de Bocarmé, uit het land afwezig om gewichtige redens, had last, van wege Zijne Koninklijke Hoogheid Prins Albrecht van Belgie, in zijnen naam de deelneming van den Prins in het verlies van Vlaanderen's grooten Dichter uit te drukken. Vroeger had Prins Albrecht van Belgie Guido Gezelle ontmoet; hij had zijne werken gelezen en had de grootste bewondering voor zijn karakter en talent opgevat. 't Was een andere priester en groote vlaamsche dichter, E.H. Claeys, die aan de familie het rouwbeklag der Vlaamsche Academie overmaakte. En voort ging de onafzienbare rij van vrienden, bekende en onbekende, beroemde mannen in letterkunde, of nederige en verdokene bewonderaars van Guido Gezelle's heerlijke gewrochten. Rond 10 ½ ure kwam de geestelijkheid van de parochiale kerk van Sinte-Anna. Het lijk wierd belezen, buiten gebracht en van daar tot aan de hoofdkerk op de schouders gedragen van priesters, leeraars uit Sint Lodewijk's collegie en Sint Leo's gesticht. Het lijk werd met geweervuur begroet... Indrukwekkender stoet had men zich moeilijk kunnen inbeelden. Vorenop het muziek der Burgersgilde, roerende rouwmarschen spelende; dan talrijke vlaggen met floers omhangen, vergezeld van afgeveerdigingen van vlaamsche maatschappijen; vervolgens de geestelijkheid van Sinte-Anna; daarna het lijk, omringd van soldaten. De hoeken van den pelder wierden vastgehouden door M. den schepen De Clercq, volksvertegenwoordiger, namens de stad Brugge; M. Reynaert, volksvertegenwoordiger en burgemeester van Kortrijk; M. Frans De | |
[pagina 51]
| |
Potter, namens de Vlaamsche Taalkamer; M. den doctor Verriest, professor van Leuven, namens de bijzondere vrienden. En daarna een onafzienbaar leger van vrienden van Guido Gezelle: priesters bij honderden, oude en jonge onder anderen Mgr. Bethune, aartsdiaken, E.H. Dambre, aartspriester, veel kanoniken en pastors van stad en van te lande; wereldlijken; vertegenwoordigers der burgerlijke macht; enz. M. de Trooz, landschepen van binnenlandsche zaken, met M. Guelton, zijnen algemeenen schrijver, was de begraving komen bijwonen. Hij volgde gansch den weg van den rouwstoet. Vrijheer Ruzette, gouverneur van West-Vlaanderen, was ook in het sterfhuis met gansch de bestendige afveerdiging van den provincialen raad: MM. Van Hee, Bon Bethune, Biebuyck, Cauwe, Liebaert, Loontjens, Vercruysse en Verhaeghe, alsook M. Verougstraete, greffier der Provincie. De Vlaamsche Akademie was uiterst talrijk vertegenwoordigd; wij hebben hierboven verschillige zijder leden genoemd De gemeenteraad van Brugge was in volle getal opgekomen. Nog bemerkt in den stoet eenige afgezanten van het gemeentebestier van Kortrijk, waaronder den heer schepen Van Daele; de heeren arrondissements-commissarissen van Brugge en Kortrijk, Alberic Kervyn en Ernest Reynaert; letterkundigen, enz., enz. Het was juiste elf ure en half als de rouwstoet in Sint Salvatorskerke binnenging. Gansch de middenbeuk was afgesloten. Het lijk wierd op een groot verhoog vóór den koor geplaatst. De koor was voorbehouden voor de geestelijkheid. Zijne Hoogweerdigheid de Bisschop was op zijnen troon, om de begraving van zijnen goeden vriend bij te wonen, alsook zijne Vicarissen de Zeer EE. HH. Rembry en Houtave, met geheel het Kapitel der Hoofdkerk. Onmiddelijk begon de lijkdienst. Hij wierd gedaan door den E.H. Mervillie, pastor van Sinte-Anna, bijgestaan door de geestelijkheid dier parochie. De offerande geschiedde, voor de mans alleene, op twee plaatsen te gelijk: in den koor voor de priesters; in | |
[pagina 52]
| |
de middenbeuk voor de overige aanwezigen. Na de familie gingen de minister en de gouverneur de eersten ten offeren. De kerk was opgepropt met volk. Aan den autaar waar de Vrouwenmis gelezen wierd, stond men ook offrande, tot op het einde van den Dienst: immers ontelbare vrouwen van alle standen waren ook komen bidden voor den dichter, die zoo menige vlaamsche moeders over het verlies van hunne kinders had weten te troosten. Na de heilige Misse heeft Zeer Eerweerde Heer kanonik Rommel, den predikstoel beklommen, en in eene meesterlijke lijkrede, de verdiensten van den dierbaren overledene in overzicht genomen. Het was 1 ¼ ure als de plechtigheid in de kerke ten einde liep. Het lijk is dan opnieuw door de zelfste priesters tot aan de stadspoort gedregen geworden, voorafgegaan door de vlaggen der maatschappijen en vergezeld door een groot getal vrienden en ook door het schepencollegie van Brugge. Op het kerkhof heeft de Eerw. Heer pastor Claeys, van Gent, namens de Vlaamsche Akademie, eene lijkrede uitgesproken en een student van Gent heeft een laatste vaarwel gezeid aan den betreurden Vlaamschen Meester, namens het katholieke jongelingschap der Hoogeschool dier stad. Het was 2 ¼ als de begraving gedaan was. De stoffelijke overblijfsels van Meester Gezelle rusten, voor eenigen tijd, in den grafkelder van den Heer Adolf De Wulf, in afwachting dat men een praalgraf oprichte op den grond dien de Gemeenteraad van Brugge onvergeld toegestaan heeft, uit eerbied en bewondering voor den ontsterfelijken Brugschen dichter.
***
Het ‘doodsanctje’ met den tekst op twee kanten gedrukt, dat binst den dienst uitgedeeld wierd, luidt als volgt: | |
[pagina 53]
| |
✠ | |
[pagina 54]
| |
Nadienst te BruggeDen Maandag 11sten in Wintermaand deed de brugsche afdeeling van het Davidsfonds in de H. Bloedkapel, ten 11 ure, eenen dienst zingen tot lavenis der ziel van Meester Guido Gezelle. Een groot getal priesters en veel geloovigen woonden die plechtigheid bij. Hetgeen hier bijzonderlijk dient aangestipt te worden, 't is dat een brugsche priester, oude schoolmakker van Gezelle, de Z.E. Heer Lodewijk Van Haecke, eerste kapelaan van Sint-Baselis, na het Evangelie van op den Predikstoel eene Lijkrede uitsprak ter gedachtenis van den dierbaren overledene. De zeer eerweerde redenaar deed met den gloed van eenen jongen spreker aan zijne toehoorders eene deftige en zielroerende aanspraak. Hij trachtte zijnen vriend van weleer af te schetsen volgens zijne persoonlijke herinneringen, en op het einde zijner rede wist hij allerbest eenige der treffenste dichten van Gezelle aan te halen en te doen gelden. De indruk op al de aanwezigen was zeer groot; en na den dienst, waar iedereen tot einde toe gebleven is, hoorde men uit alle monden de gevoelens van bewondering voor den overledene, die men, nu dat hij gestorven is, van langs om meer leert kennen en naar weerde schatten. | |
Nadienst te KortrijkOp het einde der week binst dewelke Meester Guido Gezelle gestorven was, deden zijne Kortrijksche vrienden aan de bewoners der Leiestad, den volgenden oproep: Stadsgenooten! | |
[pagina 55]
| |
De Gazette van Kortrijk drukte den 10sten van Wintermaand het volgende verslag wegens dezen nadienst: De plechtigheid te Kortrijk was even aandoenelijk en grootsch als te Brugge. De vergadering op het stadhuis was eene zoo als er hier zelden gezien wierd van zoo talrijke, hoogverhevene geestelijken en wereldlijken, van deftige lieden van alle standen, van een geheel volk dat bij de laatste hulde waarmeê een zijner roemrijkste kinders begroet wordt, wilt zijn. Aan eene opnoeming van aanwezige bijzondere mannen zullen wij niet beginnen, daar zij ons te verre zou brengen: melden wij alleenlijk onze achtbare heeren Burgemeester en schepenen, in ambtelijk gewaad, en onze gemeenteraadsleden. Onze schepenraad, had alles gedaan wat mogelijk was om op ambtelijke wijze zijn deel in de hulde bij te brengen, en hij verdient en verwerft daarom den rechtzinnigsten dank van alle vrienden en bewonderaars van Guido Gezelle, van alle Vlamingen. Dien dank verdienen ook de zoo talrijke maatschappijen en gilden die door hunne vaandels en bestierleden vertegenwoordigd waren. De aanwezigheid van een vijftigtal pompiers in groote kleedij, hun trommelen en klaroenen, op straat en in de kerk, heeft insgelijks aan de plechtigheid gepasten luister en leven bijgebracht. Dank nog aan de talrijke medeburgers die hunne rouwvaandels uitgehangen hebben!... De diepste stilzwijgendheid heerschte in de groote zaal toen Eerw. Heer Bruloot het verhoog beklom en met ontroerde stem eene lofrede uitsprak, waarvan wij het bijzonderste uittreksel in een onzer vorige bijbladen overgedrukt hebben. Luidruchtige toejuichingen waren hier niet gepast; maar op ieders wezen las men den diepen indruk die M. Bruloot's aanspraak in de herten gemaakt had. M. Sevens volgde M. Bruloot op, en wist ook de gemoederen te treffen met eene lofspraak die insgelijks in de Gazette van Kortrijk verschenen is en met veel bijval aanhoord wierd. | |
[pagina 56]
| |
De plechtigheid op het stadhuis was daarmede ten einde, en stoetsgewijze trok men naar de O.L. Vrouwkerke. De kerke was prachtig in hare rouwbekleeding. 't Zwart gewaad hing wijd en statig tusschen de spitsbogens, bedekte de marmeren zuilen in 't kruise der kerke en in den choor, waar, hoog boven den autaar, in groote witte letters te lezen stond Pie Jesu, dona ei requiem. Goede Jesus geef hem de ruste! Het praalgraf was prachtig, omringd met die allerschoonste, grootsche koperen kandelaars van O.L. Vrouwkerk die brandende waskeersen droegen, waaraan kleine zwarte schilden waren gehecht met, in 't wit geschilderd, de doorstringelde voorletters GG. Hier dient ook oprechten dank gezeid te worden aan de kerkfabriek, die zoo heerlijk en zoo rijk hare liefde, hare dankbaarheid, hare bewondering voor den nederigen priester bewezen heeft. Stoelen waren in den choor voorbehouden voor de bloedverwanten (die maar later, tegen de offerande, konden toekomen) alsook voor de overheden, de bestierleden van maatschappijen en de vrienden. Geheel de kerke was proppens vol: jong en oud, arm en rijk kwam bidden voor den geliefden Menheere Gezelle. De plechtige misse wierd gedaan door den Z.E.H. Pastor van O.L. Vrouw, bijgestaan door den Z.E.H. Pastor Verriest van Ingoyghem en den Z.E.H. Delaere, Principaal van 't collegie van Kortrijk. Waren cantors de EE. HH. De Winter en Vandenbussche, van 't zelfde collegie. Het doxaal, samengesteld uit een dertigtal heeren, grootendeels leden van den zangkring Amicitia, onder het kundig geleide van hunnen bestierder M. Leopold Gillon, zong op deftige en meesterlijke wijze de misse in gregoriaanschen zang, zoo grootsch en zoo hertroerende, zoo wonderlijk schoon in zin en woorden, zoo prachtig in klanken en geluid... Was het geen zegestoet die macht van volk die ter offerande stroomde, wat gewoelig, misschien al te gewoelig, maar met een gewoel dat men verschoonen kan omdat het gold liefde en eere aan Gezelle's gedachtenis te bewijzen! Nooit en was dat gezien in Kortrijk; nooit, en nooit | |
[pagina 57]
| |
en zullen wij het nog zien. Duizend rouwgedachtenissen wierden uitgedeeld en nog moesten de helft der aanwezigen ongeriefd de kerke verlaten... Het ‘doodsanctje’ geeft al den eenen kant de beeltenis van G. Gezelle met het volgende opschrift: TER ROEMRIJKE GEHEUGENISSE Op de keerzijde stond het volgende: STERVEN | |
[pagina 58]
| |
Die offerande duurde tot op het einde der misse, dewelke gedaan zijnde, de Zeer Eerw. Heer Pastor Callebert, van Blankenberghe, den preekstoel beklom en er eene aansprake deed, welke diep de herten trof en menige tranen in de oogen deed opwellen. Dat was toch zoo eenvoudig, zoo hertelijk, zoo liefelijk gezeid; en Gezelle rees voor ons oogen op in al zijne eenvoudigheid en prachtige hoedanigheden. M. Callebert heeft de herten en de gemoederen geraakt en wij bedanken hem daarom uit den grond onzes hertenGa naar voetnoot(1). Na de Lijkrede zong men de laatste gebeden voor den overledene en de menigte verliet de kerke onder den diepen indruk van die grootsche en onvergeetbare plechtigheid. | |
De Nadienst te Thielt.'t Is op Zondag 17sten in Wintermaand dat er te Thielt voor Guido Gezelle, van wege het Davidsfonds en de d'Hulsterzonen, eene plechtige misse gezongen wierd. In stoet trokken de gilden en bonden van aan den ‘Katholieken Kring’ kerkewaart. Hunne vaandels waren in den rouw en zij werden door het muziek der Goê Vrienden opgeleid. De Eerw. Heer C. Huys, leeraar van Rhetorica in 't collegie van Thielt, hield de Lijkrede. Onder de offerande, voerde het muziek van den Katholieken Kring eene keurige rouwmarsch uit, en treffende gedachtenissen werden uitgedeeld. De Gazette van Thielt aan wie wij die bijzonderheden te danken hebben geeft in het zelfde talmerk (100) den tekst der ‘zoo schoone lijk- en lofrede, welke prof. Huys over Gezelle gehouden heeft, en waar hij, in den grooten Vlaming en forschen dichter, den grootmoedigen christen en weerden priester doet uitschijnen.’ | |
De Nadienst te Leuven.Twee dagen na de dood van Gezelle schreven de leden der West-Vlaamsche studentengilde naar Brugge het volgende: | |
[pagina 59]
| |
Leuven 29 November 1899‘De dood van den eerweerden Heer ende Meester Dr Gezelle heeft hier de Westvlaamsche studentenwereld in opschudding gebracht: Gezelle was immers hun man, hun dichter. Zijne werken prijken op de studietafel van menigen van hen, en nauwe banden waren het die hen met den diepbetreurden priester vereenigden. Wij vernemen dat het bestuur van de Westvlaamsche studentengilde eenen plechtigen dienst beraamt tot zielelavenis van den afgestorvene. | |
Hulde der Gemeente-besturen van Brugge en Kortrijk aan Guido GezelleZiehier eerst een uittreksel uit de verslagen van den gemeenteraad der stad Brugge. | |
Zitting van den 4 December 1899:‘De openbare zitting begint ten 5 ure 20 m. onder voorzitterschap van M. Visart, burgemeester. | |
[pagina 60]
| |
M. de burgemeester. - De gemeenteraad heeft er aan gehouden zijne hulde te betoonen aan den grooten dichter Gezelle, met officieel deel te nemen aan de plechtigheden der begraving van den grooten meester. De schepenraad stelt thans voor bij eeuwige vergunning een stuk grond af te staan, op het stedelijk kerkhof, voor het oprichten van een grafzerk boven de stoffelijke overblijfsels van den gevierden dichter. Daarenboven zou aan eene der straten of openbare plaatsen van stad den naam van Guido Gezelle gegeven worden. Een der leden van den schepenraad heeft voorgesteld van den naam van Guido Gezelle-laan te geven aan de straat die de Consciencelaan met de Gulden Vlieslaan verbindt. Guido Gezelle-Laan zou daar wel passen. Deze beide voorstellen worden door den raad aanveerd. | |
[pagina 61]
| |
Een gedenkteeken van Guido Gezelle, te Kortrijk.Eenige dagen na de dood van den gevierden dichter wierd de volgende oproep gedaan aan al de inwoners van Kortrijk: ‘Eerweerde Heer en Meester Guido Gezelle, vorstelijk geuitvaart te Brugge en koninklijk vereerd te Kortrijk, moet, in de Leiestad waar hij 27 jaar verbleef, gegeerd en bemind van alleman, gehuldigd en in beelde blijven. Daarom hebben eenige vrienden van den braven priester, van den diepen taalgeleerde, van den onovertroffen vlaamschen dichter, besloten tot elk en al eenen oproep te doen om van elk zijnen penning te krijgen voor Gezelle's borstbeeld dat moet prijken te Kortrijk. De oud-medeburgers van Gezelle hebben aanstonds aan bovenstaande verzoek beantwoord, en den 17sten Januari 1900 is de alomgekende beeldhouwer Julius Lagae belast | |
[pagina 62]
| |
geweest met het marmeren borstbeeld van Guido Gezelle te maken. De plechtige inhulding van dat gedenkteeken zal in de Oegstmaand van het loopende jaar plaats hebben. | |
De beeltenis en het praalgraf van Guido Gezelle, te Brugge.Het berek van Biekorf heeft die zaak in handen genomen, en den 31sten in Wintermaand 1899 het volgende bericht, bij duizende afdruksels, naar alle vlaamschminnende Belgen gezonden: Beeltenis van E.H. Guido Gezelle, in lichtdruk (Héliogravure), uitgegeven door het Berek van ‘Biekorf’, onder voorzitterschap van Z.E.H. Kanonik Rommel en weledelen Heer Baron Jan-Baptiste Bethune. Mijnheer, Guido Gezelle, onze edele vlaamsche dichter, is overleden! Nederige priester, die hij was, zoo 'n heeft hij in zijn leven noch naar eere gestreefd, noch roem betracht; 't is weerd dat hij roem en eerlijkheid verwerve in zijne dood, en dat de erkentelijkheid van gansch een volk, zijn volk, hem volge tot in het graf! Om die reden heeft het berek van het tijdblad ‘Biekorf’, daar E.H. Gezelle hoofdopsteller van was, reeds de lijkrede en de beeltenis van den overledene laten drukken. Die beeltenis nochtans, die slechts de afdruk is van eene teekening, 'n is niet voldoende; zij is te kleene, te weinig bezorgd, bij gebrek aan tijd; en vooral zij'n geeft Gezelle niet weêr, zooals hij in de laatste jaren van zijn leven was. Daarom laat bovengemeld berek eene nieuwe beeltenis maken, in lichtdruk (héliogravure), op eene grootte van ten minste 45 × 55 cm, de schoonste, bestbezorgdste en kunstrijkste, die zal te vinden zijn, en die het beeld is van Gezelle, één jaar voor zijne dood. De Heeren Jan Malvaux & A., van Brussel, de vermaarde, zoo niet de vermaardste der lichtdrukkers van Belgenland, zullen het werk uitvoeren, onder toezicht van Heer Joseph Casier, gemeenteraadslid van Gent, dien wij, om zijne welwillendheid, onzen vlaamschen dank verschuldigd zijn. | |
[pagina 63]
| |
Het berek van Biekorf en verricht noch uitgevers-, noch drukkerszaken; het slavelijk werk, en het geloop zal gedaan worden uit eerbied en genegenheid voor zijnen hoofdopsteller; en de winst, eens de uitgaven gedekt zijnde, moet dienen voor het praalgraf, van den dichter op het kerkhof te Brugge. Op een groot getal inteekenaars rekenen wij, en daarom zal de beeltenis te koope zijn tegen drie franken, in stêe van vijf, die de gewone inteekeningsprijs is. Voegt daarbij 0,35 fr. voor uitgave van verzenden en innig van geld, en voor een boeksken, bevattende de namen van al de inteekenaars, dat u met de beeltenis zal toegezonden worden. Vlamingen, vrienden en kennissen, bewonderaars van Gezelle, een laatste woord: Gij hebt de werken van Gezelle gelezen; gij hebt hem gekend, geacht en bemind! Iedereen van u zal zijne beeltenis willen bezitten; iedereen zal vooral een steentje willen bijbrengen tot het oprichten van een praalgraf, dat den name van Gezelle moet verheerlijken! Nu de grafsteen en weleens het standbeeld! Namens 't Berek van Biekorf: Ad. De Wolf, Apotheker. B.W. - 1o/ Vele vrienden en kennissen zullen ongetwijfeld vergeten zijn, en bijgevolge geen inteekeningsbewijs ontvangen. Wij bidden alle vlamingen van zelve inteekenaars aan te werven of van ons het thuiswijs op te zenden van dezen hunner gemeente, bij wien een inteekeningsbewijs mogelijks zou welkom zijn. 2o/ Wij vragen aan iedereen, dat hij ons de dichtstukken van E.H. Gezelle zou opzenden, gelijk dewelke, zooals gelegenheidsgedichten van eerste communie, huwelijken, begrafenissen, verjaardagen en andere, die in zijn bezit zijn en, waar hier, waar daar verstrooid, nog ongeboekt, en naar alle waarschijnlijkheid voor altijd zouden verloren zijn. Zij zullen overhandigd worden aan de rechthebbenden, en dienen voor eenen nieuwen dichtbundel. 3o/ De lijkrede, met beeltenis van G. Gezelle, is voor de derde maal herdrukt, en nu met aanteekeningen over het leven van den dichter; het boeksken beslaat omtrent | |
[pagina 64]
| |
50 bladzijden en is te verkrijgen bij drukker L. De Plancke, H. Clarenstrate, te Brugge, tegen 0,50 fr. ***
Uit der oogen, uit der herten, zegt een oud spreekwoord, dat ten opzichte van Gezelle onwaar is; 't is zelfs iets gansch bijzonders dat Gezelle, die binst zijn leven weinig te voorschijn kwam en gekend was, na zijne dood zóó buitengewoon vereerd, en, ja, bemind wordt: want 't is vooral uit genegenheid dat er voor hem, na eene prachtige begraving met lijkrede, nog vier nadiensten met lofreden plaats grepen. Wij kunnen ten anderen hier alles niet vermelden, en moeten zwijgen over de voordrachten van E.H. De Quidt, te Brugge; van E.H. Verriest, te Kortrijk; van anderen te Gent, Antwerpen, Leuven, enz. Ja, wij zijn ver van de tijden wanneer Max Rooses, in zijn Nieuw Schetsenboek dorst schrijven: ‘Hij zelf, (te weten Gezelle) noch zijne leerlingen, voor zooveel zij hem trouw bleven, brachten een gedicht voort dat merkwaardig mag heeten; zij verdienen dubbel en dwars de aanvallen waaraan hunne buitensporige vormen en denkbeelden bloot stonden.’ De algemeenheid der lofspraken ter eere van Gezelle, in West-Vlaanderen en het overige Vlaamsch Belgie, alsook in Noord- en Zuid-Nederland, bewijst dat wij andere tijden beleven dan deze die voor Gezelle gekenmerkt werden door tegenkanting en miskenning van zijne taal en van zijn geniaal dichtvermogen. Ook, na al hetgene wij den stichter van Biekorf ter eere vermeld hebben, eindigen wij met de hoopvolle woorden van de Brugsche Afdeeling van het Davidsfonds, die, den 30sten November ll., aan hare leden, wegens Gezelle, schreef: ‘God zal zijne werken loonen, en het vlaamsche volk zal zijne nagedachtenis heerlijk weten te vereeuwigen.’ Die woorden bedoelden eene betooging die het Brugsche Davidsfonds en de Broederbond reeds vóór den lijkdienst van Gezelle besproken hebben, en die al de andere betoogingen zal overtreffen: wij spreken van het ontwerp dat eens te Brugge zal verwezentlijkt worden, door het plechtig oprichten van EEN STANDBEELD AAN GUIDO GEZELLE. |