van afgeweken sedert een, twee- of driehonderd jaar, eerst in Frankrijk, met een zeker gevolg alhier: en wel heeft men zoo doende, schoone en edele zegwijzen gevonden, maar nimmer een ware taal. Men zal misschien wel opwerpen dat Gezelle het daadmatige, het praktijke deel der zaak uit het oog verloren heeft, dat is te weten de poging om een algemeene taal te krijgen; maar het getal van dezen die hen daar mêe ophouden is zoo groot, dat het, ja, eene dubbele weerde wint, het werk van dezen die de tale meer geschiedkundig beschouwen en beneerstigen.
Dat wilde Gezelle, dat, en met eene standvastigheid die wij misschien nog 't meest in hem moeten bewonderen: dat redewijsde werken altijd om datzelfde doel. Want in de volherding ligt de grootheid, de rechtveerdigheid van den mensch ‘stabunt justi in magna constantia’; daar vinden wij 't schoonste voorbeeld van in Christus den Rechtveerdige, met zijne standvastigheid die nooit eenen dag gewankeld en heeft. Niet dat wij moeten koppig staan of stuur zien, want volherding 'n sluit geene vrolijkheid uit, wat men ook in Gezelle bemerkt heeft.
Immers, Gezelle was een ware dichter, een overtuigde, een standvastige en gedienstige, een oprechten christen Vlaming’.