Biekorf. Jaargang 10
(1899)– [tijdschrift] Biekorf– Gedeeltelijk auteursrechtelijk beschermd
[pagina 376]
| |
Aan Guido Gezelle!O weergalooze man!
die onze tale herschiept,
die vreemde banden braakt,
die 't al tot leven riept,
wat onberoerd, van ouds,
lag in het stof gedoken,
met al wat hier en daar,
deur 't volk nog uitgesproken,
lijk goud, gekeurd wierd in
de schaal van uw verstand,
en dat ge ons achterliet
als erfgoed van uw handGa naar voetnoot(1).
O vinder vroed en zoet!
die zinnend, deur het veld,
alom Gods wijsheid vondt,
de bloemkes hebt geteld,
die beke- en vogellied,
en lichtgloed hebt gevangen,
en alles zingen deedt
in ongehoorde zangen,
waar 't vlaamsche woord uitbrak,
vol zwier, vol mate en slag,
Waar vrij, uw ziele in zong,
en waar uw herte in lagGa naar voetnoot(2).
Germaansche taalvorst ook!
aan uitheemsch eêlgesteent,
hebt gij met laaiend woord
nog vlaamschen glans verleend,
en tooverend kwaamt gij ons
de wilde wegen banen,
langs onbekenden grond,
naar 't land der IndianenGa naar voetnoot(3),
| |
[pagina 377]
| |
waar 't licht lijk zwemt en zweeft,
waar 't woudloof geurt en ruischt,
waar wind het gersland streelt,
of deur den ‘wigwam’Ga naar voetnoot(1) buischt.
O vlaming deur en deur!
die 't volk veredeld hebt,
voor al waaruit het hier
zijn vlaamsche wezen schept,
die 't leerdet bidden, en
zijn dooden deedt betreurenGa naar voetnoot(2),
die 't nieuwe hem openleidt,
die 't oude liet bespeuren,
die van ons huisgezin
den onraad hebt geweerd,
en kind en ouders deedt
Voorzienig voor uw volk,
en neerstig lijk de bie!
zoo droegt ge naar den korf
uw beste zeem... en wie
uit Oost en Noord en Zuid,
bij de halleGa naar voetnoot(4) kon geraken,
om daar, met eigen mond,
uw vlaamsche zeem te smaken,
bevond dat de honingraat
zoo zoet zijn herte trof,
dat hij nen BiekorfGa naar voetnoot(5) nam
voor 't perk van zijnen hof.
O wondre menschenvriend!
die zoo bedienstig waart,
| |
[pagina 378]
| |
wiens hand den wegel trok
deur last en levensvaart,
wiens woord lijk zalve was,
die menigeen kwam vragen,
wiens herte 't herte stool
van al die u beklagen,
wiens leven leven goot,
lijk dauw en zonneschijn,
op 't vlaamsch gemoed ook, en
't gezellig samenzijn.
O vrome Dienaar Gods!
die God steeds hebt betracht,
die needrig en ontgeest,
met herte- en zieleklacht,
voor God in 't stof u wierpt,
al zuchten en al rouwenGa naar voetnoot(1),
en die ons later ook,
de Godheid liet aanschouwen
in 't werkGa naar voetnoot(2) dat nu de Dood,
bij onverwachten schok,
lijk spottend vastegreep,
en uit uw handen trok.
Stijgt op te Godewaard,
O man van deugd en plicht!
geniet in 't hoog geheim
de schoonheid van Gods licht,
de volheid van Gods geest,
die deur ons aardsche dalen,
bij zwakken schemerschijn,
kwam in uw oogen stralen.
Stijgt op te Godewaard,
voor eeuwig vrij van band,
en stervend hier, herleeft!
in 't vrije Vlaamsche land.
Uit Aertrijcke, 30-11-1899. A. Mervillie. |
|