Biekorf. Jaargang 10
(1899)– [tijdschrift] Biekorf– Gedeeltelijk auteursrechtelijk beschermd
[pagina 369]
| |
[Nummer 24] | |
Over het ontstaan van den eeredienst en het Broederschap van de zeven weedommen van Maria
| |
[pagina 370]
| |
terstond eene groote vlam veroorzaakt, alzoo ontstak de beschouwing der maagdelijke weedommen, de herten der menschen, niet alleenlijk in die drie plaatsen, maar ook in andere. Deze vereeniging wierd in korte dagen zoo zeer verspreid, dat er vele menschen hen met malkander vereenigden om God te bidden, dat Hij, die de gever van den vrede is, zijn bedrukte volk zoude aanzien, en door de verdiensten der Heilige Maagd, en hare zeven weedommen, hem zoude geweerdigen hetzelfde te verlossen van al zijne benauwdheden.’ Hoe benepender en ongunstiger de tijden wierden, hoe vaster de hope en het betrouwen groeide van ons volk, op de weldoende tusschenkomst van Onze Lieve Vrouw, bij zooverre dat de nieuwe godvruchtigheid al verder en verder gekend gerocht, en dat het nieuws van haar ontstaan aan de ooren kwam van den jongen Graaf van Vlanderen. Toen de godvruchtige Philips deze mare vernam, zoo gevoelde hij aanstonds eene groote genegenheid en eene vurige liefde, tot den eeredienst der zeven weedommen van Maria. Maar om in alle waarheid en zonder overijling te werk te gaan, verkoos hij zijnen leeraar Eerw. Heer Frans Buslyde, en zijnen biechtvader Eerweerden Vader Michiel Francisci, twee wijze en strenge godsgeleerden, om deze godvruchtigheid te onderzoeken, en na te gaan of zij niet geheel of ten deele in strijd en was met de leering der Heilige Kerk. Als hij uit de getuigenis van deze Eerweerde Heeren vernomen had, dat hij langs dien kant mocht gerust zijn, begeerde hij in het Broederschap opgenomen te worden. Sommige zijner raadsheeren en andere aanzienlijke mannen, deden den vorst bemerken, dat alvorens het Broederschap voor goed in te stellen en verder uit te breiden, hij de toelating en de goedkeuring zoude moeten bekomen van wege de hoogere geestelijkheid van Vlanderen. Hij wendde hem dus tot Zijne Hoogweerdigheid David van Boergondiën, die te dien tijde, bisschop was van Utrecht, onder wiens geestelijk beheer Brugge alsdan gelegen was. | |
[pagina 371]
| |
De Bisschop deed het noodig onderzoek, aanveerdde gereedelijk de vrage van Philips, en zond hem dienaangaande de vereischte stukken toe. Maar, als de jonge graaf bemerkte, dat hij in deze schriften enkel als de insteller van dit Broederschap vermeld stond, drong hij aan, opdat men hem ervan ook heer ende meester zoude genoemd hebben. De nauwgezette godvruchtigheid, en de christene vroomheid van onzen jongen vorst, verblijdde den Bisschop bovenmate, bij zoo verre, dat hij hem de gevraagde wijziging met het grootste genoegen toestond, terwijl hij met vreugdetranen uitriep: ‘Hier is een wonderlijk teeken van den wille Gods in deze godvruchtigheid van mijnen neef.’ 't Kwam alzoo dat Philips, met bisschoppelijke goedkeuring, dit Broederschap voor goed instelde, in Sint-Salvator's kerk te Brugge, ten jare 1492, en om te toonen dat hij er waarlijk de heer en meester van was, benoemde hij den weledelen Heer Jacob De Voocht, burgemeester der schepenen van stad, om bij het Broederschap zijne plaats te bekleeden en hem te verbeelden in de oefeningen en betoogingen, waarin hij belet was aanwezig te zijn. Nadat de Heer De Voocht overleden was, verzocht onze vorst bij brieve van 18den in Herfstmaand 1493, den Heer van Uitkerke, zijnen raadsheer en kamerling, die tevens schout van Brugge was, dat hij voor hem in de diensten en werken van het Broederschap zoude willen verschijnen, en er hem bezig houden gelijk Heer Jacob De Voocht het in zijn leven gedaan had, en dat hij in zijne afwezigheid, zijn vervanger daarmede zoude gelast hebben. Daarenboven beval hij hem bijzonder zorg te dragen over de kapel van het Broederschap en den goddelijken dienst die er verricht wierd. De mannen van het vorstelijk leenhof van den Burg van Brugge, betoonden ook vele godvruchtigheid en genegenheid voor het nieuwe Broederschap, en verkregen van Philips de toelating, om den eeredienst van Onze Lieve Vrouw van de zeven Weedommen te ondersteunen en op te luisteren. | |
[pagina 372]
| |
Vele lieden van vorstelijken- of edelen bloede, vele mannen van aanzien en hooggezag, volgden het vrome voorbeeld van onzen edelen graaf, en staan bekend als ijveraars en uitbreiders van het nieuwe genootschap. Onder hen muntte bijzonderlijk uit Margareta van Oostenrijk, Philips 's zuster, die te Brugge buiten de ezelpoorte, een klooster herstichtte en begiftigde tot verheerlijking van de Weedommen van Onze Lieve Vrouwe. Weinig tijds na de instelling van dit Broederschap, wierd het voor goed vrede in ons land; en 't is daaruit gemakkelijk te verstaan, hoe dat het vlaamsche volk, dat men zoolang uitgeplunderd en bevochten had, nu over was van vreugde en dat het zijne dankbaarheid tot de bedrukte Moeder, niet genoeg lucht en kon geven. Deze godvruchtigheid sloeg algauw over naar Holland, Braband en Fransch-Vlanderen, en wekte aldaar moedige werkers en groote geleerden op, om het nieuwe Broederschap altijd verder uit te breiden en het tegen de aanvallen van andersdenkenden te verdedigen. Want deze nieuwe eeredienst gelijk alle nieuwe gedachten had ook duchtige tegenstrevers te overwinnen. Van in het begin van zijn ontstaan wierd dit Broederschap door sommige mannen, als nieuw, als onnuttig aangevallen, en zelfs als schadelijk voor den godsdienst, uitgekreten. Allerhande schriften en boekskens tegen dezen eeredienst gericht, wierden rondgestrooid; en men vroeg een beroep op het oordeel van de leeraars der hoogeschool te Leuven, maar ongelukkiglijk voor de aanvallers, dit oordeel keurde alles goed. Welhaast had men nieuwe opwerpingen uitgevonden die door Eerweerden Vader Michiel Francisci, in een latijnsch werkje wêerleid wierden. 't En leed niet lange of ten allen kante, geheel het rijk der Nederlanden door, stonden er nieuwe verdedigers op. De dichters wilden hun aandeel hebben in den strijd en verheerlijkten de zeven Weedommen in hunnne zangen. Een tooneelspel, dat door Jan Smeeckin en Jan Percheval van Brussel opgesteld wierd, verdedigde deze godsvruchtigheid tot | |
[pagina 373]
| |
groot genoegen van het volk. ‘AlzooGa naar voetnoot(1) vertoonde men met ijver de Weedommen van Maria in de openbare schouwburgen, en de kwaadwilligen wierden zoo beschaamd gemaakt, dat zij geene schuilplaatsen genoeg vonden om hen te verbergen.’ ‘Daar de medebroeders altijd bezig waren met de nieuwe instelling te vervoorderen, maakte de heer Henricus Maes, kanonik te Mechelen, die ook een goede dichter was, op hun verzoek, een nieuw tooneelspel van de voorzeide Weedommen met de afbeeldsels van het oud Testament, dat zoo geleerdelijk opgesteld was, dat geheel de stad Mechelen hare hulp en kunst beloofde om de schouwplaats te versieren, zoodat er voor dien tijd te Mechelen nooit zulke vertooning was gezien geweest. De aartshertog Philips, vergezeld van zijne hovelingen, den kanselier en de raadsheeren, en andere aanzienlijke en geleerde mannen van de omliggende steden, woonden dit tooneelspel bij, alwaar er vele tranen gestort wierden. Daar waren twee mannen, die voor iederen weedom, in afbeeldsel aan het volk voorhielden, wat men zou vertoonen, en alhoewel dit vertoog 5 uren duurde, was er niemand die naar het einde haakte. Integendeel, allen wilden het nog eens zien, zoodat de stad Mechelen, op het bevel van den aartshertog, en het dringend verzoek van het volk, verplicht was dit schouwspel voor de tweede maal te doen vertoonen, tot hetwelk zooveel volk kwam dat de markt te klein was.’ Welhaast begonnen geleerden en geestelijken, zoowel priesters als kloosterlingen, over die godsvruchtigheid in hunne kanselredenen te spreken en het volk ertoe op te wekken. De negen preken van Eerweerden Vader Martin Roebaert, van het order van den heiligen Augustin, en de zeven van Jacob Rogiers, onderpastor, van Reymerswael, bevestigen deze bewering. Te Rijssel stond een nieuwe vijand van het Broederschap op, maar hij wierd genoodzaakt, te Doornik, zijne dwaling te herroepen, en Hoogeerweerde Heer Boude- | |
[pagina 374]
| |
win Vilani, doctor in de Godsgeleerdheid, Bisschop van Sarepta en abt van St-Andries bij Brugge, schreef een werk om hem te weêrleggen. Vele kloosterlingen maakten de leden van het nieuwe Broederschap deelachtig van al hunne gebeden en goede werken, en de eeredienst der zeven Weedommen spreidde verder en verder. Intusschentijd wrochten geleerde priesters aan de getijden en de Misse, ter eere van de zeven Weedommen, die op het bevel van den aartshertog, onderzocht en gekeurd wierden van Bisschoppen en hoogleeraars. De opstel van Pieter Manso, deken te Briel, wierd als de beste uitgekozen. Weldra wierden Misse en getijden op koorzang gesteld door behendige toonkunstenaars, en de zangwijze van den Heer Pieter Du Wez, proost te Condé, kreeg den voorkeur. Eerw. Heer Jan Van Furne, abt van St-Maartens te Leuven, en andere geestelijken, hielpen, door het schrijven van kleine boekskens in verschillige talen, deze godsvruchtigheid binnen en buiten de Nederlanden verspreiden. Tusschen al dit werken en twisten in, had onze graaf maar altijd voort getracht, zijn Broederschap te Roomen te doen goedkeuren en bevestigen. Zijne Heiligheid Alexander de VIe willigde dezen vromen wensch in, en gelastte eerst den deken van Zoningen met dit onderzoek, om het daarna over te maken aan den Eerweerden Heer Pauwel de Porta, deken van Ronst, die binnen de hoogeschool van Leuven verbleef. Deze Eerweerde Heer, na de hulpe van God en van de heilige Maagd Maria afgesmeekt te hebben, bevestigde in het jaar 1495, uit naam van Paus Alexander VI, het Broederschap met zijne wetten en vereeringen. Zoo stond eindelijk de nieuwe godsvruchtigheid op vasten grond, en de tegenstrevers waren tot stilzwijgen gebracht en voor goed overwonnen. Later kreeg dit genootschap den naam van koninklijk broederschap, omdat Philips, na de dood van zijne schoonmoeder, Isabella van Castiliën, in 1504, tot koning | |
[pagina 375]
| |
van Castiliën, van Leon, van Toledo en Grenade uitgeroepen zijnde, nog immer, niettegenstaande zijne koninklijke weerdigheid, heer en meester van genoemd Broederschap wilde blijven. Dit Broederschap, onder de hooge bescherming van vorsten en edellieden, verspreidde met eene ongehoorde snelheid door de gansche Nederlanden, alsook door Vrankrijk, Duitschland, Italië en Spanje. De wonderdaden die hierop volgden, en waarvan er tot 210 in schriften van dien tijd aangeteekend staan; de bezorgdheid en de ijver der Bisschoppen van Brugge en andere kerkvoogden; het voorbeeld en het gezag van onzen graaf Philips, en diens opvolgers op den troon van Spanje, hielpen niet weinig om den eeredienst der zeven Weedommen in de ziele van de geloovigen ankervast te zetten, om hem tot de verste uiteinden der aarde te verspreiden, en hem tot heden ten dage in achting en aanzien te doen houden, bij alle catholijke volkeren der wereld. Het is gewis onmogelijk, in eenen opstel gelijk dezen, stap voor stap de uitbreiding van dit koninklijk Broederschap te volgen; maar in afwachting dat Eerweerde Vader Soulier, van de orde der Serviten van Maria, de algemeene geschiedenis van dit genootschap late verschijnen, ware het geraadzaam, al de oorkonden en inlichtingen die te allen kant in Vlanderen over dien eeredienst moeten verspreid liggen, in onzen ‘Biekorf’ aan te teekenen en bijeen te verzamelen, ter eere van de zeven Weedommen van Maria, en tot verheerlijking van ons christen Vaderland. Mochte deze vrome vlaamsche godsvruchtigheid voortbloeien, en stijgen in achting bij ons volk! Mochten wij, door het vereeren der zeven Weedommen der bedrukte Moeder, gelijk onze voorouders van over vier honderd jaar, erin gelukken, de onheilen en rampen af te keeren, die ons dierbaar vaderland bedreigen.
Uit Nieuwpoort, den 19en in Wintermaand 1899.
C. Delaere |
|