De bedrogen duivel
De boer en sprak geen woord meer; maar meenende dat Grietje hem bedroog, liet hij haar staan en ging zoo medeen naar zijn veld kijken, en vond inderdaad, dat de mest geheel goed en regelmatig gebreed was. Hij wierd verlegen en ontsteld, en kwam naar de feeste weder, waar hij Grietje algauw gemoette.
‘Hoor hier, Grietje,’ sprak hij, ‘hetgeen gij gedaan hebt, ik meene dat gij het te goeder trouwe gedaan hebt, of beter uit onwetendheid, maar, geloof mij, die mannekens die u zijn komen helpen, zijn kwade geesten, 't is met den duivel dat gij akkoord geslegen hebt.’
Grietje wierd bleek gelijk een kalken muur.
‘Laat ons naar Mijnheer den Pastoor gaan, hij alleen kan u uit de klodden helpen,’ zei de boer.
Zoo gezeid, zoo gedaan. Grietje en de boer verlieten trommel en fluit, gedromsel en gewoel, en gingen bellen aan de stille woning van den Pastor.
De brave oude man was thuis en ontving ze geheel beleefd, maar niet zonder eenige verwondering.
De meid, geheel bedeesd en verlegen, vertelde aan Mijnheer den Pastor, zoowel mogelijk, geheel het voorval en voegde er, tot hare verschooninge, bij: ‘Mijnheer de Pastor, 'k en hebbe het niet gedaan, om kwaad te doen, 't was 't verste van mijn gedacht.’ Dat geloof ik geerne, dochter,’ sprak de pastoor, al zijn brilglazen kuischen, ‘maar dat en belet niet, dat gij eene groote misse begaan hebt. Gij moogt blijde zijn, dat gij naar hier gekomen zijt, want gij loopt groot gevaar; maar weest gerust, als gij wel doet, al wat ik zegge, 't en zal niets zijn. De duivel is een slimme en doorslepen bedrieger; zijne netten zijn boos gedoken, en hij vangt er zoovele en zoo gemakkelijk. - Luistert:
‘Hij heeft u doen beloven, morgen, bij uw ontwaken, dat gij hem zoudet geven het eerste dat gij zoudet binden, niet waar? Eh wel, let wel op, dat gij morgen noch kousseband, noch mutse, noch rok of zoo iets en bindt; maar, gelijk gij uit uw bedde komt, loopt naar de schuur,