Evangeline van Hendrik Wadsworth Longfellow
op mate vertaald uit het Engelsch in 't Vlaamsch.
(17de vervolg)
Midlerwijl zaten Herder en veeman
spraken te saam tusschen hun,
over heden, verleden, en toekomst,
binst dat Evangeline daar stond
lijk ontgeest. - In heur ziele
reezen er beelden uit vroegeren tijd,
en luide in het snaarspel
hoorde zij 't ruischen der zee nog.
zonk op heur herte, en heimelijk
sloop ze dan voort naar den lochting.
Heerlijke nacht... ginds bachten de
donkere wanden van 't woudland,
rees de mane, en zoomde de
toppen met zilver. Op 't water,
hier en daar deur de takken,
viel bevend de glans van heur licht, lijk
zoete gedachten van liefde,
op èn duister en radeloos herte.
Nader, en om heur, gooten de
duizende bloemen der gaarde, hun
ziele uit met geur, als of 't hun gebed
tot den nacht, die lijk ne Carthuizer
stilzwijgend voorbij toog.
Voller met geur als de bloemen,
met even veel schaduwe en nachtdauw,
hing daar 't herte van Evangeline.
scheen heur ziele te vullen thans
als ze deur 't hofhekken,
in de donkere schauwte der eeken,
langs het pad, naar het zoom-oord trok
van 't onmeetbare gersland.
't Zwijgende gersland!... met zilveren smoor op,
glimmen ter zijde vloogen,
gemingeld deuréén, en ontelbaar.
Boven heur hoofd, lijk gedachten die
spraken van God in den Hemel,
| |
blonken de sterren voor 't volk,
dat niets meer ontzag of vereerde,
buiten de glanzende steertsterre
als ze op den wand van die bidstêe
wierd gezien lijk èn hand dat verscheen,
's Meiskes geest nu, tusschen de
sterren, en glimmende vliegen,
daalde daar eenzaam!... 't riep uit dan:
- ‘o Gabriël! o mijn beminde!
zijt ge zoo dichte bij mij,
en 'n kan ik u nievers aanschouwen?...
zijt ge zoo dichte bij mij,
en 'n komt nog uw stemme tot hier niet?...
ah! hoe dikwijls, betorten uw voeten
dit pad naar het gersland!...
ah! hoe dikwerf beschouwden uwe oogen
het woudland omtrent mij!...
ah! hoe menigmaal, onder dien eeke,
als ge kwaamt van uw dagwerk,
laagt gij te rusten, en droomdet
van mij in uw sluimer!... wanneer toch
zullen mijne oogen u zien,
en mijne arms u mogen omhelzen?’ -
Luide, schielijk en dichte,
klonk nu lijk rietspel in 't woudloof
voort, en dweers deur 't naburige struikhout,
vlotte 't steeds verder en verder,
en drupte 't lijk weg in de stilte.
De eeken uit donkere leegten,
lijk godsprake, suisden ‘geduld kind!’
en uit 't gersland, in 't maansching,
weêrtaalde er ne windzucht ‘tot morgen!’
's Anderdaags, rees de zonne vol gloed,
baadden hun glanzende voeten met tranen
met het stoorende reukwerk
dat woeg in het glas van hun hertvat.
‘Vaarwel!’ zei hun den Herder,
die stond op de omschaduwde zulle,
‘brengt den verloren zoon,
uit zijn nood en ellende weêr huiswaard,
| |
- ‘Vaarwel’ antwoordde 't meiske,
en al monkelen ging het nu dalwaards,
waar 't bootvolk reeds wachtte.
Zoo begonnen ze hun reize, des morgens,
volgden gezwind nu het vluchten
van dezen die wegspoedde vóór hun,
en dien 't noodlot vooruit blies,
lijk 't looverken in de woestijne.
Binst dien dag, noch 's anderdaags,
zelve op den dag niet die volgde, 'n
troffen ze 't speur van zijn reize,
in meren in wouden en stroomen,
noch veel dagen nadien ook,
'n vonden ze hem!... Half en onduidlijk
deur wilde en afschuwelijke streken,
van 't spaansche steedjen Adayes,
afgebeuld en versleten. Daar meldde
dat, sedert daags te vooren,
Gabriël weg was uit 't dorp,
en de bane had gekozen naar 't gersland.
('t Vervolgt)
|
-
eind(376)
- Viervliege: eng. fire-fly, meervoud fire-flies, fr. luciole, waarnevens Kramers italiaansche lichtkever geeft. 't Is nu te weten als het bestaande luciole en lichtkever de amerikaansche fire-fly is. Dat woord heb ik vertaald met viervliege, en Chambers zegt: a winged luminous fly, wich emits a bright light like a firespark.
-
eind(377)
- Upharsin: andere gedaante voor Phares uit Mane, Thecel, Phares, de drij doemwoorden die de heemvolle hand op Balthasars wand kwam drijven. (Ziet Boek van Daniel, 5. 25): Upharsin of Ufarsin is de Amaraïsche gedaante in Manê, Tegêl, Ufarsin. Ziet 5de deel: (de groote Propheten) van het Oud Testament, in 't Vlaamsch vertaald en uitgeleid door J. Th. Beelen, V.J. Coornaert, J. Corluy, O.E. Dignant, Pl. Haghebaert en A.G. Van de Putte.
Hier nog eens trekt Longfellow zijn vergelijkenisse uit de Heilige Boeken.
-
eind(378)
- Nachtzwaluw: eng. whippoorwill, ook geitenmelker, duitsch ziegenmelker, omdat hij, naar de valsche meeninge van 't volk, geitenmelk dronk, en daarmeê leefde (Schmick).
't Engelsch-Amerikaansch woord whippoorwill, is nadoenderwijze gemaakt uit hetgene die vogel dikwijls schijnt te roepen.
-
eind(379)
- Die sliep als den bruidegom aankwam. In deze reke met de vier bovenstaande trekt Longfellow zijn vier beelden uit de boeken der Nieuwe Wet. 't Zalven en de tranen van Maria-Magdaglena. De verloren Zoon. De tien wijze en de tien dwaze maagden. Evangeline sliep ook, en dat op den boord van het eiland, als Gabriël met zijnen boot daar voorbij vloog; maar 't arme schaap 'n wist van zijn komste niet.
-
eind(380)
- Brink: eng. brink, den hooge gersboord van den stroom; grasrand, grasheuvel. Middelnederlandsch = brinc; engelsch, zweedsch en deensch = brink; oudnoordsch = brekha (heuvel); verwant met Welsh bryncu (heuvel).
Vergelijkt onze eigennamen: Ten Brinck en Brinck.
-
eind(381)
- Wonne, wunne, vroeger ook wonst = groot genoegen, wellust.
Van wonen, oudnoordsch una en gotisch wunan = in iets genoegen, vreugde scheppen.
Ons wonen, woonen, weunen (fr. demeurer), duitsch wohnen, enz. uit germaansche wortel wen = ievers geern zijn; (indogerm. wortel wen = geern hebben); verwant met sanskritschen wortel van = beminnen, en met latijn Venus = godin der liefde.
Vergelijkt gewennen, gewoon, wensch, al uit denzelfsten wortel.
Uit wonne, hebben wij nog wonnig (duitsch wonnig), woonzaam (genoegelijk), en wonnemaand, de meimaand van Karel den Grooten. Weber begint zijn Dreizehnlinden met:
Wonnig ist' in Fruhlingstagen
Nach dem wanderstab zu greifen.
-
eind(382)
- Aleen, aleene; middelnederl. alene, middelhoogduitsch alein (nieuwhoogd. allein), eng. alone, uit al en een. Men gelieve te bemerken dat de ll enkel in 't nieuwhoogduitsch voorkomt, overal elders is 't met één l.
-
eind(383)
- Herberg met onzen hedendaagschen zin is 't Engelsch inn. Naarvolgens Chambers angelsassensch inn en inlandsch inni = huis van 't voorzetsel in. Evenals men in 't Engelsch uit 't voorzetsel in, den inn gemaakt heeft, woonhuis te bedieden, zoo om hebben wij in Vlaanderen uit voorzetsel bachten ook den bachten gemaakt (fr. cabinet d'aisances, cour, enz.). Van 't voorzetsel in, eertijds inne, nog ons werkwoord innen = (meest gezeid voor 't geld) doen binnen komen, 't geld vorderen, verzamelen, ook innig = fr. intime.
Herberg (van heir, heer, her = leger, en bergen, dekken, verschuilen), beteekent dus in eersten zin: legerbergplaats, legerverblijf. Uit 't germaansch komt fr. auberge. 't Engelsch harbour, harbor, bediedt toevlucht, schuiloord, haven, enz.
-
eind(384)
- Weerd (waard) = (hospes); middelnederl. wert; oudsass werd; gotisch wairdus; duitsch wirt = den baas van 't huis hier, van de herberge.
-
eind(385)
- Gezel, middelnederlandsch Gheselle; oudhoogd. gisello; midden- en nieuwhoogd. geselle; is afgeleid van zaal, en beteekent in eersten zin zaalgenoot, huisgenoot.
|