Dat mannetje is geheel zijn vader, gebraakt en gespogen; ze zijn lijk op denzelfden vorm gegoten.
Men zou er met geen djakke deureslaan.
Hij en kent er 't eerste lettertje niet van = Hij is ezeldom.
In ne God-zegent-u, zitten allen u op het lijf. - In min als een woord hangen ze al aan uwen nekke. - In één-twee-drie spannen ze al t'hoope.
Hunne tongen hebben ze t'huis gelaten.
't Is van hooren zeggen dat de leugen in het land komt.
Men is maar wijs als men van schole komt.
Hij is er slecht van afgekomen.
Den moed in de schoen' laten zinken.
'k En zal nooit geen rouwen duit krijgen.
't Zal schuw gaan! 't Zal pruisens zijn! De glazen gaan dansen op 't tafel!
Hij hoorde hier en daar ditjes en datjes.
Van ne slechten betaalder: ‘'k En wete niet wat munte dat hij slaat.’
Aan Gods zegen, is alles gelegen.
Wie niet vordert, gaat achteruit.
Een oude ledigganger, een oude bedelaar.
Wie liegt, zal ook stelen.
De leugenaar gaat op zwakke beenen.
Waarheid bestaat, leugen vergaat.
Tijd is geld.
De leêgaard heeft altijd tijd te veel.
De tijd vliegt snel, gebruikt hem wel.
Hoeveel verstand en geest vermag,
men wordt niet wijs op éénen dag.
Neemt altoos uwen tijd te baat,
te vroeg is beter of te laat.
G.V.d.P.