Evangeline van Hendrik Wadsworth Longfellow
op mate vertaald uit het Engelsch in 't Vlaamsch.
(13ste vervolg).
de oevers voorbij van den Ohio,
op den gulden en vluchtigen stroom
zwoegde er lastig nen boot,
geroeid deur Acadische bootliên.
't Waren ballingen thoope,
e reddinggevaarte van 't volk, dat
na de schipbreuk verstrooid is langs zee,
saamgebonden deur 't zelfste geloove
en deur rampe hun gemeene.
Mannen, en vrouwen, en kinders,
gedreven deur hope of deur mondnieuws,
zochten naar vrienden en magen,
te midden de kleine geboerten,
Onder dat volk was Evangeline
en den Herder heur leidsman.
Aanwaard, en over den zandgrond,
deur wildernis zwart van de wouden,
gleeden zij dagen op dagen,
en mondwaard, den woeligen stroom af,
rustten zij nachten op nachten,
bij 't laaiende vier, op zijne oevers.
zoo vloôn ze den vloed meê.
Dan kwamen ze uit op breedziende plassen,
blekte in het water, en dáár,
langs de rimplende baren der zoomen,
en glansde er met sneeuwblanke veders.
't Landschap wierd effen, en langs de
boorden van 't roerende water,
| |
gulzig gewas van hun gaarden,
Zóó nu naarsden zij 't land
waar de zomer gestadig in gang is,
en tusschen oranje- en citroenboom,
de waterstroom oostwaard vooruitdrijft.
Zij verlieten hun bane ook,
voor 't watervlak van Plaquemine, en
die lijk e stalen netwerk,
daar lagen gespreid allenthenen.
Boven hun hoofd, kwam den hoogen
en donkeren tak der Cypressen
duistere bogen maken, en 't moskruid
wuifde lijk vanen die hangend
den wand eener hoofdkerk versieren.
Doodsch was de stilte, en nooit er
gestoord ook, tenzij deur den reiger
die met zonondergaan huizewaard kwam,
of deur den uil, die met helschen spotlach
Zoete was 't maansching, daar het nu
glansde en blonk op het water!
't Glom op cypres- en op cederzuilen,
en 't viel neêr, deur 't gebroken gewelf,
lijk deur spleten van puinen.
Alles omtrent hun, droomde en schemerde,
en kwam hun zoo vreemd voor!...
ook e gevoel vol verbazinge en droefheid
schoof over hun hert, lijk
heemvolle voorbô van onheil,
onzichtbaar en niet te bedwingen.
Even als bij den hoeftert van 't ors
en zijn hertbladjen toenijpt,
zóó, bij den hoefslag van 't noodlot,
met treurig vooruitzicht op euvel,
krimt en sluit ook het hert,
vooraléér het den schok krijgt van 't onheil.
| |
Evangeline's herte bleef sterk
deur èn beeld, dat al scheemren,
zweefde en dreef voor heur oogen,
en dat heur kwam wenken bij 't maansching.
dat in levende lijve dien geest schiep.
Deur dit schaduwvol beukwerk
had Gabriël vroeger gedoold, en
iedere plets van het roeispaan,
brocht hem nu nader en nader.
van 't vaartuig, rees er ne roeier,
blies nen trek op den hoorn,
als vrage of er andere liên, bij
nachte, en bij toeval, ook vaarden
lijk zij daar, op 't donkere water.
Wild klonk 't geluid, deur de
duistere zuilen en bladergewelven,
brak er den stempel der stilte,
en gaf er lijk tongen aan 't woudland:
Op dat geschal ook, wuifden de mosvendels
menige weêrklank kwam er ontwaken,
over den watervloer, diepe beneên,
Maar geen stemme die taalde,
of die antwoorde gaf uit den donkren.
Nauw, was het galmen gedaan,
of de stilte viel hard op hun ziele.
Evangeline sliep;... maar de
bootmannen roeiden bij nachte, en
zweegen bij stonden, of zongen hun
welbekend Canadeesch bootlied,
zoo zij het vroeger deên dreunen
op eigen Acadischen landstroom.
Binst den nacht nu, hoorden zij
't heemvol gerucht der woestijne
verre en onduidelijk, even als baren,
(t' Vervolgt)
|
-
eind(293)
- Bloeimaand = Meimaand; eng. the month of May. Hier onder geve ik den echtgermaanschen name der maanden van 't jaar, zooals ze onzen Eerw. en geleerde vriend J. Craeynest volledig geboekt heeft. Merkt wel op, dat ieder jaargetijde zijnen name geeft aan de maand waarmede het aanvangt:
LENTE. |
ZOMER. |
1. Lentemaand (Maarte). |
4. Zomermaand (Juni). |
2. Grasmaand (April). |
5. Hooimaand (Juli). |
3. Bloeimaand (Mei). |
6. Koornmaand (Augusti). |
HERFST. |
WINTER. |
7. Herfstmaand (September). |
10. Wintermaand (December). |
8. Zaaimaand (October). |
11. Nieuwjaarmaand (Januari). |
9. Slachtmaand (November). |
12. Schrikkelmaand (Februari). |
Schrikkelmaand (Februari), is die maand, waarin wij altijd den bijgevoegden dag van 't schrikkeljaar hebben (de l'année bissextile): alzoo telt Februari alle vier jaar, 29 dagen.
-
eind(294)
- 't Heerlijke water = den Ohio = in 't zuid-oosten van Noord-Amerika, en meeste linksche nevenvloed of bijstroom van den Mississipi, en vermaard ook (the beautiful River = de schoone stroom) om reden van zijnen prachtigen loop deur de overheerlijke en weeldige landstreken van 't zuid-oosten.
-
eind(295)
- Wabash = nevenvloed of bijstroom van den Ohio.
-
eind(296)
- Mississipi = vermaardste en machtigste stroom van Noord-Amerika.
-
eind(297)
- Acadie. Hier is er sprake van èn tweede Acadie, ten zuiden van Louisiana.
-
eind(298)
- Opelousas. Ten zuid-westen van Louisiana.
-
eind(299)
- Tochten = watertocht. Longfellow geeft Chute; hier geene eigentlijke waterval, maar snelle tochten van 't water, daar waar de bodem schietende ligt, (in 't duitsch stromschnellen): fransch, rapides.
-
eind(300)
- Wolboom = katoenboom (eng. cotton-tree); die 't wit en donzig katoen in knoppen of bollekes draagt. Als de knoppen rijp zijn, bersten ze open, en de witte wolle wordt zichtbaar. De knoppen worden bijeengelezen en de nijverheid komt den opbrengst van 't rouw katoen of de boomwolle, verder bewerken en benuttigen.
Wij hebben e staaltjen van den wolboom, in onze achtkanters of populieren; zij ook, geven kleine krabbekes die vol zitten lijk met witte en donzige watte; soms liggen wegen en akkers er mede bestrooid.
-
eind(302)
- Koortsboom, in 't duitsch fieberbaum; eng. china-tree; 't is eigentlijk cinchona- of quinquinaboom, en niet chinaboom, als kwame hij uit Chinaland. Longfellow geeft China, hoogst waarschijnlijk met den zin van quina: te meer china-root in 't engelsch, is 't fransch squine of esquine, dat Kramers vertaalt met: onechte kinawortel. De name cinchonaboom, komt van èn Spaansche (volgens andere, èn Portugeesche) onderkoninginne van Peru, de gravinne Del Cinchon, die in de jaren 1600, deur die gemalen boomschorse, van wisselkoorts genas, en het heelmiddel naar Spanje zond. Alzoo wierd cinchon, cinchona, cinchonine, den algemeenen en wetenschappelijke name der Quinquina en Quinina, heden ten dage nog gebruikt tegen de koortsen.
De Cinchonaboom vindt men meest in 't zuiden van Noord-Amerika, (Mexico, enz.) ook in Brasiliën, en in de noorderlanden van Zuid-America.
-
eind(303)
- Kweekers: eng. Planters: fr. Planteurs, zijn die mannen, en meest van vreemden oorsprong, die in America den veldbouw en veekweek in 't groote aanleggen.
-
eind(305)
- Golden coast, eigenname, en beteekent gulden kust, fr. côte d'or.
-
eind(306)
- Slapende meren: eng. sluggish waters. Hier is er sprake van de menigvuldige watervlakten die afgeweken, (devious), nevens den onderloop van den Mississipi, hier en daar blijven liggen.
-
eind(307)
- Roest: eng. roost = nest; eigentlijk stok waarop de hoenders slapen; van daar nachtleger van vliegende wild.
Roest (stok) is verwant met rast (grove lat van èn hekwerk), en rasteel (voor de peerden of orsen), dat te Wonterghem rosteel wordt uitgesproken.
Rasteel is dat schuinsloopend en open latwerk, waardeure de peerden of orsen hun hooi en klaver te hunnewaard trekken.
-
eind(308)
-
Turfgrond: eng. turf. Het engelsch woord peat heeft ook den zin van ons turf, fransch tourbe, eng. turf, bediedt ook zode, en grond die deurweven en bedekt is met allerhande gers- en kruidwortels.
Uit het germaansch hebben wij 't fr. tourbe; den turf komt uit de veenen, en bevat halfverrotte bestanddeelen van kruid- en houtgewassen; van dáár, turfgrond, turf steken, turf delven, turfput, (te mijnen tijde, herbergname te Denterghem). Oudsas. turf; hoogduitsch torf, oudhoogd. zurba, oudnoordsch torf, en is verwant met sanskritsch darbha = grasbundel.
In Veurne-Ambacht, en elders ook, heeft men het woord dering, of derring, (eertijds daring, en daerinck): slag van zwarte turf die als brandinge gebruikt wordt. De veenen bevatten turf, dering, en veen beteekent eigentlijk moerasgrond; middelnederl. venne; eng. fen; gotisch fani (slijk); uit 't germaansch komt het Luikerwaalsch les vennes, en 't fr. fagnes, en ook fange (slijk).
-
eind(309)
- Zinkruid = mimosa; komt onder 't slag der gevoelige kruiden, waarvan de bijzonderste de mimosa pudica is = kruideke roer-mij-niet, kruideke tik-mij-niet, (fr. la sensitive).
-
eind(310)
- Brein = hersens; verder = verstand; eng. brain; middelnederl. brein, bregen, bragen; hoogd. brägen; angelsass. broegen; verwant met grieksch: brechmos = bovenhoofd.
-
eind(311)
- Snebbe, sneb: 't scherpe en voorenste gedeelte van 't vaartuig, dat deur 't water snijdt. Nog snebschip = schip met scherpen voorsteven.
Sneb, verwant met snavel (bek) en snuiven. Wij hebben nog neb en nebbe = lange scherpen bek: (voor sneb en neb, vergelijkt snik en nik).
Snep, sneppe (vogel met langen scherpen bek), is ook verwant met snavel.
-
eind(312)
- Kraan, kraanvogel: eng. crane, behoort tot het slag van de steltloopers of hooggepootte, en houdt hem meest op met visch. Fr. grue; latijn: grus.
Kraan, in den zin van werktuig, ophaaltuig, (insgelijks grue in 't fransch), is hetzelfste woord, en die name wierd aan dat werktuig gegeven naar zijn verre gelijkenisse met den kraanvogel.
-
eind(313)
- Aligator, van 't slag der crocodilen:
Crocodile (in Egypte) - Aligator en Caïman (in America) - Gavial (in Indiën).
|