| |
| |
| |
| |
Mingelmaren
HET vereeren van de zeven weedommen van Maria begint het eerst in Vlaanderen en stilt de onlusten tijdens de XVde eeuw.
De Dienaars van Maria hebben weliswaar het vereeren beoefend en verspreid van de weedommen van Maria; doch van de zeven weedommen was bij hun nog geen sprake. Hedendaags is het bidsnoer van de zeven weedommen overal in gebruik; hedendaags spreekt het Roomsch Misseboek en het Roomsch Getijboek (op Goeden Vrijdag en op den 3en Zondag in Herfstmaand) van de zeven weedommen van Maria. Welnu, de eeredienst van Maria's weedommen, zooals hij nu over heel de wereld bestaat en door de geestelijke overheid goedgekeurd is, te weten de eeredienst van de zeven weedommen van Maria, ontstond het eerst, niet in Italie en tijdens de middeleeuwen, gelijk nog al te dikwijls beweerd wordt, maar wel in Vlaanderen op het einde
| |
| |
van de XVde eeuw. Evenzoo is het aandoenlijk beeld van O.L.V. met de zeven zweerden het eerst door Vlaamsche kunstenaars uitgedacht, gemaakt en verspreid geworden.
Ge moet weten, op het einde van de XVde eeuw, waren 't nogmaals droevige en woelige tijden. De geweldige aanhangers van Wicleff en Hus verspreidden over Europa allersnoodste dwalingen, die geestelijke en wereldlijke samenleving moesten omverhelpen. Ze leerden de christene menschen opstaan tegen hun opperherders, de burgers tegen hun vorsten, de werkliên tegen hun bazen, de boeren tegen hun grondeigenaars. Ook naar Vlaanderen sloeg die dwaalleer over, en het volk stond op tegen oversten en wethouders. Dagelijks werd gevochten en gemoord: heel het land was in burgeroorlog. Een heilig man, Jan Van Coudenberghe, herder op Sint Salvator's te Brugge en naderhand boekhouder bij Keizer Karel, voelde daarover groot hertzeer. En wat deed hij? Overtuigd dat het gebed alleen dien rampzaligen toestand verhelpen kon, zoo liet hij in al de kerken die van hem afhingen, een beeld zetten van O.L.V. met eenige rijmreken daaronder, om het volk indachtig te maken hoe dat Maria, voornamelijk in zeven omstandigheden, groote smerten had moeten uitstaan. Hier verschijnt voor de allereerste maal in de Geschiedenis het vereeren van de zeven weedommen.
Bij het nadenken over die zeven weedommen, waarin Maria's ontelbare smerten heel gevoeglijk bevat en begrepen zijn, vielen de gemoederen aan 't bedaren, en aan oproer en burgertwist kwam een einde. In 't jaar 1519 liet Jan Van Coudenberghe een boek verschijnen dat 205 wondervonissen vermeldde, die gebeurd waren ten voordeele van de nieuwe broederschappen van O.L.V. van de zeven weeën. Koning Filips de Schoone, Koningin Johanna van Spanje en hun zoon Keizer Karel hielpen zooveel mogelijk die broederschappen uitbreiden en vermenigvuldigen. Het is dus een eer voor ons Vlaanderen, dat de godvruchtigheid tot O.L.V. van de zeven weeën, zooals ze nu over geheel de wereld bekend is, hier het eerst een aanvang nam.
IN het Tweemaandelijksch Tijdschrift voor letteren, kunst, wetenschap en politiek, uitgegeven te Amsterdam, onder hoofdopstellerschap van L. Van Deyssel en Albert Verwey, lezen wij, (Vde jaargang, hooimaand '99, bladz. 64) ten slotte van eene beoordeeling van Regenscheidt's Starkadd, door Albert Verwey:
‘Ik verzoek u, mijne vlaamsche vrienden, zooals gij uit uw taal niet alle gewestelijke woorden zult verwijderen, maar de goede en krachtige houden opdat die uw werk oorspronkelijk
| |
| |
en deugdzaam maken, - behoudt zoo van uw schuwheid tegen het noorden alleen zooveel als noodig is ter bewaring van uw persoonlijkheid, - maar, voor het overige sluit u erbij aan, maakt u eraan gelijk.’
Het is het melden weerd dat tal jongere Nederlanders eene zekere gewestelijke en kenmerkende eigenheid van zeggenskracht meer en meer aan het toegeven zijn. Eenheid van taal moeten wij hebben, geene doodende, maar eene kwiklevende eenheid, licht gekleurd en getint naar de eigene ziel van ieder geweste. Daarin ligt vloeibaarheid, daarin ligt kracht en leven.
***
Eene reke verder schrijvende over meester Guido Gezelle, dien men ook de eer aandoet op het voorblad van het tijdschrift onder de medewerkers op te teekenen:
‘Behalve dat gij dien goeden ouden dichter Guido Gezelle hebt, zijn er nu onder u verscheidene jongeren die gebroken hebben met de vlaamsch-retorische opgewondenheid en die door verzen en proza hun verwantschap met ons hebben getoond.
D.L.
ZIJNE Heiligheid Paus Leo XIII heeft onder de katholieken van Italie eenen wetenschappelijken bond doen stichten die de kern moet worden van een verjongd leven in wetenschap en kunst.
De Gilde werd verdeeld in 5 vakeigene takken:
1. | Godgeleerdheid en godsdienst. |
2. | Maatschappelijke en huishoudkundige wetendheden, rechtsgeleerdheid en politiek. |
3. | Natuur- en wiskunde. |
4. | Geschiedenis en al wat er mede in verband staat. |
5. | Wijsgeleerdheid, letterkunde en kunst. |
Zijne Heiligheid wenscht dat de gansche Kerstenheid door, de hoogere en geleerde standen met verjongden bloede, de heerlijke bane van wetenschap en kunst zullen betreden naar het voorbeeld van Italie.
Zou Vlanderen achter blijven?
IN een ouden rekeningboek der kerke van Oostkerke bij Brugge, lees ik: Betaelt van crabelynghen gheoorboort upden witten donderdag?
J.V.
| |
| |
| |
Oude geplogentheden
OVER eenige dagen zag ik buitenlieden, een flesken met wijwater in de kist verbergen, waar zij eenen afgestorven broeder kwamen neder te leggen. Waarom dit wijwater? Het was een gebruik! Zij hadden het van ouds er in hun geslacht zien doen, en nagedaan!
Dit gebruik is merkweerdig. De Romeinen verborgen niet zelden nevens de overblijfsels hunner afgestorvenen, potjes met heidensch wijwater. De Franken deden het ook vóór hunne bekeering, en, christenen geworden, vervingen zij het heidensch door het christen wijwater.
Het ware belangrijk om na te gaan waar dit oud gebruik nog in gang is, alsook om te weten wat al dingen men, heden nog, in de doodkisten verbergt. Die daarover iets weet, gelieve het te zenden naar Biekorf. Het zal welkom wezen.
J.V.
| |
Bijdrage tot de Folklore der Vlaamsche Zeekust
Doodsgebruiken
DE overledenen der afgelegen gehuchten worden op boerekarren naar de parochiekerk gevoerd.
De lijkkist rust op een bed van stroo, en op de kar, aan den voet der kist, zitten twee vrouwen, de naaste bloedverwanten van den of de afgestorvene......
| |
Weersvoorspelling
Het gerucht der zeegolven, dat men bij stillen avond in de verte hoort, heet hier zeerot.
Wanneer het ‘zeerot’ van het Westen komt, dan zegt men dat het slecht weder zal zijn; maar wanneer het van 't Oosten komt, dan zal het schoon weder zijn.
| |
Tooverij, Bijgeloof en Sagen
Wondere schepen
Over 30-40 jaar kon men te Knocke het vervloekt schip zien. 't Was een driemaster, ‘Concordia’ geheeten, die met roode matrozen bemand was.
Op de vier groote feestdagen voer het schip des nachts door de duinen, alsof het zich in volle zee bevond.
Naar het schijnt, zou de ‘Concordia’ een vaartuig zijn geweest, met haver geladen, dat eertijds op de kust van Knocke zou gestrand zijn.
| |
| |
- Eene dergelijke sage wordt ook verteld van een ander schip.
Een vaartuig van Oostende, een driemaster, waaraan men den naam van Osschaart geeft, is een verwenscht schip, dat zijn kapitein in brand gestoken had. Het was met goud beladen. De kapitein ‘had genade gevraagd voor hem en niet voor zijne bemanning.’
Dit schip verschijnt thans nog op de groote feestdagen van het jaar en vaart door de duinen.
Volgens een ander verhaal had het vaartuig in kwestie tegen zeven Turksche schepen gestreden. Men geeft zelfs den naam op van den kapitein: hij hiet Jan van Jacob en was geboortig van Oostende.
Wanneer dit wonderschip, dat op zee en in de duinen vaart, op de zee visschersbooten ontmoet, vraagt het hun of de vangst goed is.
Zoo men ja antwoordt, dan mag men verzekerd zijn, dat men niets meer vangen zal.
Het spookschip komt uit het Zuid-Westen.
De matrozen waren allen gekwetst geworden in den strijd tegen de Turken; de kapitein alleen had niets geleden. Hij vroeg aan God hem te beschermen en verwaarloosde zijne matrozen in zijn gebed mede te rekenen; daarom werd hij veroordeeld om eeuwig met zijn vaartuig op het land en de zee te dwalen.
Zijn schip strandde op het zand, zeggen de eenen; maar volgens anderen deed hij het springen. In het eerste geval zou hij zijne matrozen tijdens de schipbreuk verlaten hebben, en zou al vloekende en God lasterende vertrokken zijn.
| |
De Waterduivel.
De waterduivels houden hun verblijf in de duinen, de moerassen, de beken en het Zwijn; zij schijnen eerst zeer klein en worden eensklaps zeer groot. Gewoonlijk hebben ze de gedaante van dieren, van konijnen, peerden, menschen zonder hoofd, enz., maar hunne oogen, alsook hun kop zijn machtig groot. Er zijn groote en kleine waterduivels.
't Is vooral ten tijde van den winter, wanneer de arme lieden hout gaan oprapen, dat de zee op het strand gespoeld heeft, dat men de waterduivels ontmoet, die uit de duinen komen en hen volgen, terwijl zij de grilligste gedaanten aannemen.
Een boer kwam op zekeren avond eenen waterduivel tegen, die de gedaante had van een peerd; hij mengde zich onder andere peerden en ging den stal binnen. De boer bezigde hem aan zijn werk eenen halven dag lang, doch terwijl de boer aan 't middagmalen was, verdween de geest en de boer en zag hem niet meerweder.
| |
| |
| |
De Duivelsput.
Te Knocke bestaat een duivelsput, een soort van vijver te midden van eene kleine weide, waarover men menige sage vertelt. In dien put zou, naar het schijnt, eene kerk verzonken zijn.
Eertijds hoorde men er op hooge feestdagen, de klokken der verzonken kerk luiden.
Een herbergier beweert in de nabijheid van den put vier mannen zouder hoofd gezien te hebben, die eene doodkist droegen. Meer andere verveerlijke vertellingen zijn nopens dien poel in omloop.
De overlevering wil ook dat de put zoo diep is, dat men nooit den grond heeft kunnen vinden. Ook zou iedereen die in het water van den duivelspoel zou baden of er bij ongeluk zou in vallen, terstond naar de diepte getrokken worden en onvermijdelijk verdrinken.
| |
De Bieën.
Men zegt dat in den Kerstnacht, op klokslag van middernacht, de bieën in hunne korven beginnen te zingen.
Alfried Harou.
(Uit: Ons Volksleven).
| |
Oude uitsteekberden
OP eenige boogschoten der oude stad Belle in Fransch Vlaanderen, staat er eene herberge met een steenen uitsteekberd daar op, in uitsprong gekapt, men twee kalvers ziet dansen. Een speelman is in den hoek nedergezeten. In den muur zitten nog drie steenen ingemetst. Op de middensteen leest men: gemaekt door Baes Balein 1726.
Op de hoeksteenen staat er: Hebuna, en Maria. Nevens het uitsteekberd in uitsprong, staat een ander met de volgende rijmen:
J.V.
|
|