Evangeline van Hendrik Wadsworth Longfellow
op mate vertaald uit het Engelsch in 't Vlaamsch.Ga naar voetnoot(*)
(9ste vervolg.)
Midlerwijl vloog het rouwvolle nieuws
over 't dorp. - Allenthenen,
doolden van huis tot huis,
de klagende vrouwen en kinders.
Lange aan heur vaders deure,
stond Evangeline, en beschutte heur
oogen met de hand, voor de
reiszijnde stralen der zonne, die daalde, en
heemlijk den dorpweg beglansde,
en 't woonhuis van iederen boer in
en de ruiten in laaienden gloed stak.
Lange, in den huize, lag 't sneeuwwitte kleed
al gespreid op het eetberd.
Dáár stond het tarwen brood,
en 't geurende zeem, met de veldbloem.
Dáár stond de kruike met bier,
Tenden het bord, stond de lijvige zetel
bestemd voor den landman.
Zóó, wachtte 't meisken aan vaders deure,
als de duikende zonne, op
de lange schauwte der boomen
dreef. Ah! èn diepere schaduwe,
dekte heuren geest nu van binnen,
en uit 't veld van heur ziele
steeg er nen hemelsche geur op,
liefde, zoetheid, verkleefdheid,
hope en vergevend geduld ook.
Dan, al heur zelven vergeten,
trok zij het dorp in, en beurde er,
met heuren blik en heur woorden,
het troosteloos herte op der vrouwen,
langs de duistere velden vertrokken,
voortgepraamd deur hun huiszorge,
| |
Groot en rood, zonk de zonne,
en omsluierde heur blakend gelaat, met
gulden en glimrende dampen,
lijk Moses die kwam van den Sina.
Zoetjes, klonk over 't dorp nu
't geluid dat den Angelus klepte.
doolde in den donkren om 't huis des
Heeren; 't was stille van binnen,
vergeefs daar, aan deure en aan glasraam,
stond zij en horken en loeren,
ont zij, lijk over van angste,
luide en al sidderen ‘Gabriël’ riep,
maar geen antwoorde 'n kwam uit
noch uit het ijslijker graf van die leefden.
Trage op èn einde, keerde zij weêr
vader. Het heerdvier lag uit,
en op 't bord stond, onaangeroerd, 't eetmaal.
ijdel en eenig scheen ieder plekke,
Treurig dan, sprak heuren tert
op den trap, en den vloer van heur slaapsteê.
ze hoorde in den doodschen nacht,
de ruischende regenbui vallen,
van den boom daar die stond voor de ruiten.
Snijdende luchtte den bliksem,
en 't galmend geluid van den donder
zei heur, dat God in den Hemel,
de wereld zijn werk ook bestierde.
Dan, kwam 't verhaal heur te binnen,
dat ze hoorde over 't recht zijn van God; heur
diepgeschokt herte viel stille,
en rustig nu, sliep zij tot 's morgens.
('t Vervolgt)
|
-
voetnoot(*)
- In voorgaande talmerk voor driftocht, leest drifttocht.
-
eind(251)
- Wrongelbrood = kaas (dat komt uit latijn caseus), brood, vast voedsel, dat van wrongel gemaakt is. Wrongel = gestremde en gewrongen melk, dienende om kaas te maken. 't Woord brood in den zin van iets dat vast is en geëten wordt, vinden wij in oliebrood, biebrood, kalissiebrood, suikerbrood, paddebrood (fr. champignon).
-
eind(251)
- Stooren = sterken geur geven, in aangenamen en soms in onaangenamen zin. Ziet De Bo. Hier: stoorende weiland = welriekende weiland.
-
eind(252)
- Steegwordend voetje: voetje der kinders dat steeg, dat steigerig is, dat tegenhoudt deur de vermoeidheid. Eng. weary, ons wers, dat ik elders gebruike.
-
eind(254)
- Naar = schrikgevend, ijslijk, treurig, (lugubre). Nare verkeersels, vertaalt het engelsch: phantoms of terror; 't engelsch narrow is ons woord naar, (benauwdlijk, akelig), doch 'n wordt in geenen anderen zin gebruikt als in dezen van nauw, eng, enz. Ons voorzetsel naar (fr. près, près de), heeft ook zijn weêrsplete in 't eng. near.
-
eind(255)
- Verslokerde loof, eng. withered leaves. Verslokeren = verslenzen, verwelken; 't eng. withered, met wortel van weather, ons weder, ware eigentlijk veranderd, verdroogd, verzengd of verslensd deur het weder; verwederd.
|