‘Gij weet,’ sprak Guido, ‘dat alle reiziger op mijn slot hertelijke herbergzaamheid vindt. Leidt hem binnen, 't is een pelgrim, zijne reisgevaarnissen zullen een aangenaam verzet zijn voor dezen avond.’
De pelgrim wierd binnengeleid. Hij was jong, wel gebouwd, met tamelijk lief wezen; lang zwart haar, vol slutsche krullen, op zijne breede schouders en twee even zwarte oogen keken verstandig en minzaam onder dikke wenkbrauwen. Hij droeg eenen breeden bruinen mantel en op zijne borst hongen hechtsels of medalien en andere reliquiën van de heiligdommen die hij bezocht hadde.
Hij groette geheel hoofsch en op zijn gemak; zijne tale was beblomd, verstandig en verraadde ievers een klerk of minnestreel onder pelgrimsgewaad. Nauwelijks had hij den caplaan in de ooge of geheel zijn wezen veranderde, en hij en was gelijk op zijn gemak niet meer; maar dat en liep maar eenen stond en niemand en had het bemerkt.
‘Gij moet honger hebben, eerweerde pelgrim,’ zei Guido, half gedraaid in zijnen zetel om den vreemdeling zooveel te gemakkelijker te kunnen aanschouwen, ‘men zal u seffens een stuk wild en eene kruike wijn opdienen, komt hier intusschen en warmt u wat, hangt uwen mantel daar in den heerd, hij zal droogen.’
De deure ging open en de knecht was daar al met geheel het avondmaal van den pelgrim. Deze en moeste het geen tweemaal gezeid zijn, trouwens de lange reize hadde zijnen lust gescherpt, hij hadde eenen honger van de andere wereld. Hij sloeg zijne handen tweemaal door de laaiende vlammen van het vier, schudde het water van zijne lange zwarte krullen en zette hem aan tafel.
Guido, keek alsnu op den vreemdeling, alsnu op het vier, en scheen gelijk te overdenken waarover hij hem ging doen spreken; maar hij liet hem eerst gerust eten. Poppo las voort, in een oud handschrift. Reginhard bezag zijnen vader en Odila wrochte voort aan haar handwerk. Al de andere bekeken nieuwsgierig den pelgrim en zwegen stille, uit vreeze voor den markgrave, die in zulke omstandigheden streng was en wreed op dezen die dorst de beleefdheid te buiten gaan.
('t Vervolgt)
J. Leroy