Biekorf. Jaargang 10
(1899)– [tijdschrift] Biekorf– Gedeeltelijk auteursrechtelijk beschermdEvangeline van Hendrik Wadsworth Longfellow
| |
[pagina 156]
| |
wachtend geterdte zweeg,
en zijn neerstige schietspoele rustte,
wijl 't vervelende dreunen van 't wiel,
lijk de grondzang van rietspelGa naar eind(139),
't lied van den ouderling volgde
en al de brokken aanéén hing.
Lijk in Gods huis, als de stemme der zangers
bij stonden er staakt, men
voetgeruchte hoort in de beukenGa naar eind(140),
of 's Herders gebed aan den wijsteenGa naar eind(141),
zóó, en telkens dat 't lied zweeg,
tikte gemeten het tijdwijsGa naar eind(142).
Lijk ze daar zaten, hoorden ze voetstappen;
schielijk, al opgaan,
kletste nu de houtene klinke,
en 't deureblad zwaaide op zijn hengels.
Benedict kende den smid
aan zijn zwaarbenagelde schoen, en
't meiske verstond aan het kloppen heurs herten
wie dat er bij hem was.
‘Wilkom!’ zoo riep hun de landman,
van als op de zulle hunne voet zweeg,
‘Wilkom! Baselis mijn vriend,
komt neemt uwe plekke op de zate hier,
dichte en nevens den heerd hier,
die zonder Baselis zoo leêg blijft.
Neemt daar omhooge uwen rookstaf van 't boord
en de doze met smoorkruidGa naar eind(143),
nooit 'n zijt gij uw zelven zoo wel,
als waneer, in den krulrook
van uwen staf of uw smisse,
uw minzaam en luimig gelaat glimt,
ringsch en rood, lijk de koornmaanGa naar eind(144)
midden de dampen van 't moerland.’
Dan, met nen smaaklijken grimlachGa naar eind(145)
weêrtaalde hem Baselis den hoefsmid,
wijl hij, wel op 't gemak,
zijn geweune zate aan den heerd nam:
‘Benedict Bellefontaine,
ghebt altijd uw kluchte en uw lied gij,
steeds ook vindt men u vroolijkst te moede
als èn ander, vol donker
uitzicht op euvelGa naar eind(146) niet elGa naar eind(147) voor zijn oogen
'n ziet hier als rampe.
Blijde zijt gij, als raaptet ge daaglijks
èn hoefijzer op man!Ga naar eind(148).
| |
[pagina 157]
| |
Zwijgend èn stonde om den rookstaf te aanveerden
dien 't meisken hem brocht, zoo
nam hij èn kole uit den aschgloed,
ontstakGa naar eind(149) en trage sprak voort dan:
‘'t Is nu vier dagen, dat de Engelsche schepen
hier op hunnen zandhaak
wiegen, ten monde der Gaspereau,
met hun geschut dat naar ons wijst.
Niemand 'n kan 't achterhalen ook
wat ze in den zin hebben; 't volk moet
morgen vergaren ten huize des Heeren
waar 's konings bevel als
wet in ons land verkondigd zal worden!
Wacharm!... en intusschen
wat al vermoeden van rampe
'n ontstelt er het herte van 't volk niet!’
Dan gaf de landman voor antwoord:
‘misschien ligt die vlote aan ons strand, met
vriendlijker inzicht; misschien dat het koorn
in England mislukt is
deur den ontijdigen regen,
ofwel deur ontijdiger hitte, en
uit onze berstende schuren
komen ze om voedsel voor vee, en
kinders!’ - ‘O, dat 'n is 't oordeel van 't volk niet,’
sprak heftig den hoefsmid,
en hij schudde als in twijfel zijn hoofd,
verzuchtte, en zei verder:
‘LouisbourgGa naar eind(150) nog niet vergeten,
en Beauséjour, Port-royal ook niet!
Vele reeds vluchtten naar 't woudland,
blijven op loer langs den zoom, en
wachten met angstvol gemoed
hun twijfelbaar lot af voor morgen.
Wapens, en al ander slag ook van weertuig,
dat wierd ons ontnomen,
niets 'n lieten ze ons over,
behalve den smishamer, ende
't zeisen der maaiers.’
Dan zei hem al monklenGa naar eind(151) de luimige landman:
‘veiliger zijn wij weêrloos,
te midden ons kudden en akkers,
veiliger binnen ons vreedzame dijken,
belegerd deur 't zeenat,
als onze vaders in vesten
omzet met 't geschut van den vijand.
| |
[pagina 158]
| |
Vriend, nu geen vreeze voor onraad,
geen schauwte van wee, dezen nacht, 'n
dale er op dak en op heerd;
't is den avond van 't huwlijksverdrag; het
huis en de schure ze staander;
de lustige jongens van Grand-Pré
bouwden ze deugdlijk en wel,
en braaktenGa naar eind(152) het land er alomme,
vulden de schure met hooi,
en het huis voor e jaar ook met leefte.Ga naar eind(153)
DeelmanGa naar eind(154) Le Blanc zal hier evens gaan zijn
met zijn blad en met inkte; 'n
moeten wij dus niet gezindGa naar eind(155) zijn,
en meêdoen in 't blijzijn der kinders?’
Wat ter zijden, bij 't raam, met heure hand
in heur minnaars, zoo stond daar
Evangeline, en ze bloosde bij 't zeggen
van vader; het woord 'n
was maar rechtsGa naar eind(156) van zijn lippen,
als, weerdig, den Deelman in huis tortGa naar eind(157).
('t Vervolgt) |
|