De oude bevolkinge bestaat uit wilde Indianen, die dieper en dieper het land en bijzonderlijk de rotsbergen ingeweken zijn. Dit volk, dat aan de begrijpen der huidige beschaving vreemd gebleven is, leeft daar nog in die voorvaderlijke stammen, die gelijk de Plathoofden en de Chenoux met dierenvellen gekleed zijn, en die onvermoeibaar en onverschrokken, met boog en net ter jacht of ter vischvangst uitgaan, om aan al de noodwendigheden van hunne huisgezinnen te voldoen.
Bij de katholijken, zooveel als bij de protestanten en de wilden, genoot Eerweerde Heer Schram, van eersten af, groot gezag en oprechte toegenegentheid. Van met dat onze zendeling te Van Couver aankwam, onstond er tusschen hem en Eerweerden Vader Junger, die alsdan herder der hoofdkerke was, eene innige en nauwe vriendschap, die ongebroken tusschen deze twee hardwerkers is blijven bestaan, tot aan de dood van dezen laatsten.
In 1879, na de zalvinge van Hoogeerweerde Heer Junger als tweeden bisschop van Nesqually, wierd Eerweerde HeerSchram als herder der hoofdkerke aangesteld, en dit kwam nog zijn aanzien en zijne werkzaamheid verdubbelen.
't Was te dien tijde, zoo Hoogweerde Heer het aan zijne vrienden vertelde, dat zijn bisschop hem op gewissen dag het volgende kwam melden.
Een bericht is toegekomen, dat er, verre verre in den Westen, een man op sterven ligt, die een katholijken priester vraagt.
Weg, naam, afstand, alles was hem onbekend.
Maar niets als zijnen moed en zijnen ijver voor de zielen raadplegende, springt Schram te peerde, en op Gods genade rijdt hij, altijd rijden, den Westen in.
't Wordt avond en 't wordt morgen, en nergens geen spoor van zijnen zieke te vinden. Hij wordt gedwongen, onder den blooten hemel, in een uitgestrekt woud, te vernachten. Eindeling, na twee volle dagen gereden en gedoold, gevraagd en gezocht te hebben, komt hij, uitgeput van krachten, bij het huis van den stervende aan.