Biekorf. Jaargang 10(1899)– [tijdschrift] Biekorf– Gedeeltelijk auteursrechtelijk beschermd Vorige Volgende Herinnering ZIJ stonden met ontdekten hoofde in 't kunstenheiligdom van Duitschlands opperstede, en... staarden stil en stom. Zij stonden met ontdekten hoofde in 't kunstenheiligdom voor Vlandrens oude schilders... en... staarden stil en stom. Zij stonden roerloos, hijgend, van hoogre kunst doorwond en vlaamsche, ons dierbre mannen die kwamen op hun mond. [pagina 136] [p. 136] ‘Van Eyck en Memling...; heden bestaat nog 't vlaamsche volk?’ ‘Is 't nog, zoo in 't verleden der kunsten ware tolk?’ In 't hert van 't fiere Duitschland, daar kwam, met roem belaân, het beeld van 't oude Vlandren een stonde voor ons staan. Ontroerd, een traan in de oogen, ‘ach! dierbre broeders, toch, het oude kunstrijk Vlandren ja, heden leeft het nog.’ ‘Lang sliep het zijnen doodslaap, zijns zelven onbewust.’ ‘Toen stormde op eens het vreeslijk, op de oude vlaamsche kust.’ ‘De skalden zongen machtig voor eigen kunst en schoon, voor eigen taal en zeden... en weerden schand en hoon.’ ‘Nu heeft het lieve Vlaandren zijn dichters, schilders weer en 't ziet met de oude fierheid op vreemde kunsten neer.’ Zij drukten ons als vrienden de dietsche broederhand: ‘gij hebt voorwaar een kleen, doch een groot, groot vaderland.’ Horand Vorige Volgende