was goê vriend met den landman,
hun kinders ook groeiden hier op, van
kindsgebeente af, lijk broeder en zuster,
herder en leeraar van 't Grand-Pré,
't eigenste boeksken, en richtte ze in
Maar als 't uit was met zingen,
als 't daaglijks leerwerk voleind was,
haastten ze hun zeere, en
Dáár, aan de deure, bleeven zij
gapend hun oogskes uitkijken
nagelend 't ijzer waar 't zijn moest,
Dikmaals, des avonds in 't najaar,
als buiten, in 't toenemend duister,
de smisse van gloed scheen te bersten,
stonden ze warm bij 't vier
het werk van den blaasbalg te volgen,
en, als hij ophield van jagen,
schooten zij de heuvelzijde af
Menigmaal klommen ze in 't dakwerk
der schuren, naar volkvolle nesten,
den wonderen steen, dien de zwaluw
mêebrengt van 't strange der zee,
Blijde was hij, die hem vond, dien steen,
in den nest van de zwaluw.
Zóó, vloogen weinige jaren voorbij,
en 't was uit met de kindscheid.
Hij, was ne moedige jonkman,
zijn wezen, lijk 't gloeien van 't dagrood,
streelde de aarde met licht,
| |
Zij, was èn vrouwe thans,
met 't herte en met de hope der vrouwe;
‘Zonne van Sinte Eulalie,’
zoo wierd ze genoemd, want die zonne
moest naar 't gedacht van de boeren
zij ook moest vreugde en overvloed brengen
in 't huis van heur man eens,
('t Vervolgt)
|
-
eind(68)
- Geboerte: boerenhof (landhoeve, hofstede), hier beschouwd met de akkers die 't omringen.
-
eind(69)
- Begaan: hier bestieren (ziet De Bo).
-
eind(70)
-
Jonkheid, voor jonkman of jongeling. Vergelijkt gezelschap voor gezel, vriendschap voor vriend ('t laatste wordt gebruikt in 't aanspreken van 'nen onbekenden).
-
eind(71)
- Vesten: vestigen, van vast en vastig, vastigen = vastmaken, vastzetten, fr. fixer.
-
eind(72)
-
Den zoom van heur kleed genaken, 't is te zeggen met den voet, en bij 't uitgaan. Longfellow, die geern zijn beelden zoekt in de heilige Boeken, zal hier gedacht hebben op 't Joodsche volk, dat zocht om vol eerbied en hope, den zoom van Jesus' kleed te mogen aanraken. ‘Vel ut fimbriam vestimenti ejus tangerent (Matth. 9, 20 - Marc. 6, 56).
Genaken, naken, aanraken, fr. toucher.
-
eind(73)
- IJzeren klopper: heden ten dage nog, hier en daar in gebruik, in stede van de belle. De klopper, die vastgemaakt is, wordt opgeheven, en valt op het hout der deure, oftewel op èn ijzeren schijve; die val maakt bin' den huize redelijk veel geruchte.
-
eind(75)
- Walzen: van den zelfsten wortel als wallen = draaien; walzen: dansen, van daar 't fransch valse, valser.
-
eind(76)
-
Togen van Tiegen (toog, getogen): optrekken, gaan, van daar leiden. Vergelijkt heirtog (heir en tiegen) = die 't leger leidt (fr. duc, van ducere). 't Duitsch geeft ziehen, germaansche wortel teuh, latijn ducere.
't Woord tijgen (met ij) is eigentlijk toogen, toonen. (Kramers geeft tijgen als veranderde gedaante van tiegen (corruption de tiegen?!)
Tijgen, duitsch verzeihen, van germaanschen wortel tih, verwant met sanscritschen wortel dic = toonen, grieksch deiknunai = toonen, latijn dicere = zeggen (toonen door woorden, indicare, indiquer).
Voor den grondzin kan tiegen (leiden) met tijgen (toogen, toonen) eenigzins verbonden worden, immers die opleidt (tiegt), gaat vooren op, en toogt (tijgt) den weg, den vijand.
-
eind(77)
- Wilkom, willekom, welkom, middelnederlandsch = wellecome, willecomen, midd. hoogd. willekumen, nieuwhoogd. willkommen, angelsass. wilcumen, eng. welcome. Wil, wel, is hier in den zin van: naar wil, naar wensch.
-
eind(79)
- Staven, hier boekstaven = letters (letter uit 't latijn littera), 't duitsch buchstaben. Ziet Gusten, onder (7) Beuk of Boek; en Weber's Dreizehnlinden, vertaald door Eug. De Lepeleer, (aanteekeningen, bl. 363, 1ste uitgave, van 1889, - ook 2de uitgave, van 1893, bl. 365.)
-
eind(80)
- Godszang, hemelzang, Gregoriaansche kerkzang: fr. plain-chant, eng., plain-song.
-
eind(81)
- Spoeteren, spoederen: versterking van spoeden: vergelijkt speiten, speiteren; zwabben, zwabberen; enz.
-
eind(82)
- Hoef, enz., hoef, is eigentlijk het hoornachtig gedeelte van den voet, en waarop het ijzer genageld wordt, (fr. sabot); vandaar hoefsmid, hoefijzer, (eigenname, hoevenaeghel).
-
eind(83)
- Schootvel, eng. leathern lap: lederen schootlap, (schorte), lederen voorschoot. Schootvel, is eigenlijk het vel, 't leêr, dat dient als voorschoot, (tablier).
-
eind(84)
- Hoepel, 't engelsch geeft tire, (tie=samenbinden), 't engelsch hoop, bestaat ook, dat lijk ons hoep, hoepel, nen band beteekent; hier band die wielen of vaten omvat en vaste maakt. In Vlaanderen is hoepelen ook dat spel waarin de kinders nen ijzeren of houten band (hoepel), met nen stok of met de hand vooruitdrijven. (Fr. cerceau).
-
eind(85)
- Snake: (slag van slange), 't engelsch snake, verwant met angelsass. snican = kruipen(wegfimpelen). Ons woord snaak, rappe, slimme, doende jongen (fr. espiègle), volgens Vercoullie, staat tot snakken, snappen = zwetsen. 'n Ware 't niet snake genomen in beeldzin? èn snake van nen jongen, gelijk slange, slangevel, ook gezeid is van menschen?
-
eind(86)
- Zinder of zender (eigenname De Sender te Aertrycke), Sintel in de woordenboeken; eng. sinder, cinder; nieuwhoogd. sinder; oudnoordsch sindr; niet verwant met 't fransch cendre, dat komt uit 't latijn cinis, cineris.
-
eind(87)
- Garre of gerre, van geer, wig- of wegachtig schuinsloopend voorwerp. Garre: lange en nauwe openinge.
-
eind(88)
- Spleet, splete, splette (splijten, splitten, spletten, splitsen). Verwant met spalten (splaten) en splinter.
-
eind(89)
- Sperke, sperk, spark (sperken, sparken), eng. spark; behoort tot sprank, sprankel.
-
eind(90)
- Zusterkes: kloosterzusters, nonnekes; 't woord zuster dat meest overal in gebruik is, blijft het echte schoon woord voor maseur. Waar gaat ge ter schole? Naar de maseurs!! In England, benevens nuns, hebben ze en gebruiken ze ook sisters.
-
eind(91)
- Bidsteê: bidstede, bidplaatse, capelle.
-
eind(92)
- IJssleê: slede (eng. sledge), van slijden. Wij hebben ook slieren, sleeren, slijderen (fr. glisser).
-
eind(93)
- Stek, eng. swoop. Stekken wordt hier gezeid van 't plotselijk en vlug nederschieten van den roofvogel, die zijn aas wilt grijpen. 't Engelsch swoop, is ons zweep, zwepen, verwant met zweven, en eng. swift. In Vlaanderen zeggen wij nog stekveugel = sperwer, épervier; ook kleine roofvogel in 't algemeen. Men hoort insgelijks bijv. hij stekte (hij schoot omleege), met zijn hoofd voorewaard. Andere beteekenissen van stekken, ziet De Bo.
-
eind(94)
- Arend, middelnederl. arent, oudhoogd. aren, angelsass. earn, oudnoordsch örn; de d in ons arend is versterkinge, gelijk in iemand (ie-man = ievers een man).
Benevens aren (zonder d) hebben wij nog aar, bewaard in adelaar = (edele vogel); aar, aren is verwant met 't grieksch ornis = vogel. 't Fransch aigle, komt uit 't latijn aquila.
-
eind(95)
- Glijden: eng. to glide, nieuwhd. gleiten, deensch glide, zweedsch glida, verwant met glad, glans, glas, glimmen.
-
eind(96)
- Gierige blikken: gierig, hier in zijnen echten zin van begerig. (Zoo beteekent gierigaard, iemand die de onredelijke begeerte heeft naar 't geld.)
Begeren, van den zelfsten wortel als geern, gaarn, graag. Verwant met grieksch chairis = gunste, dank, en in geestelijken zin, genade, gratie; chairein = gunstig zijn.
-
eind(97)
- Ontluiken, hier bedrijvend genomen, gelijk luiken. Iemands oogen luiken, iemands oogen toedoen; ontluiken = opendoen. Die wondersteen had volgens 't avergeloove van 't volk daar, de kracht ook om de blindheid te genezen. G. Gezelle gebruikt ontluiken ook als bedrijvend, bijv.: wanneer Ons Heere den zin van de Heilige Godsgezanten ontlook en opendeed. Ziet: Goddelijke Beschouwingen, die prachtige vertalinge der Meditationes Theologicae, van Z.D. Hoogweerdigheid G.J. Waffelaert, Bisschop van Brugge (blz. 141, 27ste reke).
-
eind(98)
- Rijpen, gelijk 't engelsch to ripe, hier insgelijks bedrijvend genomen. Zóó zegt ook K. Lescail: ‘'k Verwachte dat de tijd de vrucht eens rijpen zou.’ (Ziet Weiland).
-
eind(99)
-
ooftkoppen = appels; fruit of ooft dat bij uitnemendheid de kopgedaante heeft. Vergelijkt slaapkoppen, maankoppen (têtes de pavots).
't Woord appel komt van 't latijn malum Abellanum; 't is te zeggen: appelvrucht van Abella in Campanie (Italiën). - Veel namen van ooftvoortbrengsels komen ons van den vreemden, om reden dat die voortbrengsels zelve ons uit den vreemden zijn overgezet.
-
eind(100)
-
kopkes van kinders. Longfellow geeft ruddy faces of children: eigentlijk wezens, gezichten; maar bleuzende kopkes draagt beter op het beeld van den bogaard, en bleuzende kopke, is kopke met bleuzend wezen, met bleuzende kaken, effen gelijk nen bleuzende jongen, nen bleuzende mensch, èn bleuzend kind.
|