Biekorf. Jaargang 10
(1899)– [tijdschrift] Biekorf– Gedeeltelijk auteursrechtelijk beschermd
[pagina 122]
| |
Om- en weerwevende WandelwegWIJ gaan al kijken, klappen en vragen slinks en rechts, berg op, berg neder. Langs de pandstrate ligt een akker die de Montsaert heet. Bediedt dat zoovele als, bij voorbeeld, het veld van Nijske Mon's, anders Dumont, een waalschen Vanden Berghe, of komt Montsaert rechtstreeks van mons, -tis, daar wij aan 't hangen van den heuvel ons nu bevinden en misschien ter plekke die, eerst van buschGa naar voetnoot(1) in land verkeerd, den name van bergakker verdiende? Geen duidelijk bescheed te krijgen van heere noch van boer. De pandstrate leedt van over den berg dweers door wijk Brugge, bezijden Berchem, al Kerkhove voort. Ze was dus in andere tijden de gemeenschapweg tusschen beide oevers van de Schelde. Sinds hoe vele eeuwen en zal waarschijnelijk niemand zeggen. De ponte lag te Grijkoord, grijveke-oord, ripetta? Wij hebben trouwens ook de gryve, rîpa. Vergelijkt Autryve. Met den ouden stedelijken name van de gryve en in 't fransch la rive, staat de nieuwopgerichte melkerij vereerd, alhoewel de stroom daar niet meer en spoelt. De krinkel wierd in verledene eeuwe doorgedolven. Nu is dat stille water, dat nog de oude Schelde noemt, bijna verdwenen. Op de gryve hakten die Françoizen zekeren Tone Huyghe in stukken en wierpen zijn lijk in de oude Schelde. Grykaard, het mindere deel, zou wel met veerman, schipper en visscher, het andere deel van de gemeente kunnen uitmaken. Boven op de bergketen ten Zuiden, zit Quaremont (uitgesproken Kaermont), lijk een arendnest. Maar zijn wijdloopig gebied is zoo wat eene golvende zee van hoog en leege gelegen gronden, daar de wakkere boever met zijn ploeggespan degelijk reuzenwerk in schijnt te verrichten. En om u dienst te doen, nare en verre landschap- | |
[pagina 123]
| |
beelden en oneindig verschiet zijn te aanschouwen daâr te allen kante. Geleerden beweren dat quare, kaer, car, ker in vroegere tale steen bediedt en dat het woord in latere talen opgenomen bleef. Wij moeten 't gewillig gelooven. Immers in ons Dietsch hebben wij alsan kern (noyau) en kernen, te klonter slaan. Bovendien en kan te Quaremont die uitleg er niet om liegen. Wordt het land wat diepe omgereden, graaft men eenen gracht of eene enkele scheedvore, men valt rechtuit op zandsteenen, op keien of ijzersteenen. Maar indien Quaremont de beteekenisse heeft van Steenberg, hoe en wanneer mag zulke oord- of stedename in wezen gekomen zijn? Er is op te merken dat het grondgebied van Quaremont tegen dit van Ronse paalt, en omtrent Ronse leefde eerstmaals eene bevolkinge die messen, priemen en happen uit vierkei sleep. Dies ook vermoedelijk op onzen berg. Later legerden en verbleven de Romelingen wel ievers in deze streke. In de VIIde eeuwe verscheen er de geloofsbode Amandus, die een klooster te Ronse stichtte. Quaremont stond gewis van toen reeds bekend? De volgelingen van Amandus zullen zijne boodschap voortgezet hebben. Quaremont en Kerkhove eeren beide dien heiligen als hunnen Beschermer. Te weten hoe het eertijds hier was? Onze parochie staat onder de bescherminge van Onze Lieve Vrouwe van Carmel en prijkt met den name van Berchem-O.-L.-Vrouw. Te oordeelen naar trant en werkschikkingen, is hare kerke hernieuwd en vergroot geweest in den loop van de XIIIde eeuwe. De oude vierkantte torre wierd in gothisch verhoog opgetrokken en eene benedenkerke van drie beuken met arduinen pilaren en haakcapiteelen tegen den torre gezet. De middenbeuk heeft bovenlichten. 't Gewelf is in hout met bewerkte dweersbalken, steenplate en een ribbinge. Uit welke oorzake de choor van lateren middeneeuwschen bouwtrant is en kan men niet gissen. Maar zonder twijfel zal de inhuldinge van de nieuwe kerke aanleidinge gegeven | |
[pagina 124]
| |
hebben om ze aan O.-L.-Vrouwe van Carmel toe te wijden. Denkt trouwens welke geestdriftige ontroeringe het verschijnen aan H. Simon Stock, ten jare 1251, overal in de christene wereld te wege moet gebracht hebben. Nochtans, hoe wonder het ook schijne, neemt het volk goedsmoeds den H. Antonius, abt, voor beschermer en des te meer omdat de ‘Aanbiddingstijd’ op zijnen feestdag valt. Velen zelfs en weten van niet beter. Men mag daaruit stout en boud besluiten dat vroeger en eerstmaals de beschermheilige van Berchem inderdaad Antonius was, dien de prochianen, van vader te zone, door alle tijden zijn blijven dienen en op wiens dag de ‘aanbiddinge’ gebleven is. Van de drie genoemde gemeenten zal Quaremont den prijs van 't langst leven behalen. Berchem, het hem beneden den berg, langs den heereweg en de Schelde gebouwd, was eene bloeiende plekke alreeds in de XIIIde eeuwe. Kerkhove kan wel ouder zijn als Berchem. Een deel van zijn gebied heet Ten hove, waarvan elkendeen den oven maakt. Zou de benoeminge van Kerkhove misschien kerke ten hove beduiden, of wat? Al de oosterzijde van Quaremont heeft eene bevolkte wijk hare tenten geslegen op eene andere bergkruine en dat oord heet Laemont. Welken zin zal die name bevatten? Wij en zijn 't niet wijs maar weten eene zake. Tot weinige jaren geleden, stond daar de verre en bij bekende groote boeker, in 't midden van een openen, vlakken, woesten gemeentegrond, eene rechte lare. Zou Laemont, door de verdwijning van de r, soms geen bederf zijn van Laermont? Wij wenden ons naar den westkant en zien Pense- of meer gewonelijk en beter Pansemont gezeid, op 't gebied van Ruyen. Deze velden, eertijds al busch, en zijn doorgaans van den besten meester niet, maar van winteraren (onderaardsche kille wateraders) doortrokken en armtierig. Heeft Pensemont verband met den eerename van den vrijen jager, die in zijn droef ambacht min als schaarscheid opdoet? Niet te denken. 't Is trouwens waar dat die | |
[pagina 125]
| |
landouwe wat leeger en meer effen ligt als 't hoogste van den heuvel en aldus aanschouwd zijnde, moet men door Pansemont inderdaad buik-berg, minderen berg of enkelen buik verstaan. In de topvlakte en tegen aan de busschen, wierden, van ettelijke jaren her, twee casteelen gebouwd. Hunne bewoners, zeggen en schrijven: château de Calmont. Waarom? Geene antwoorde, immers te voren en had de gebuurte nooit of nimmer van dat Calmont gehoord. 't Staat nochtans alreede op de landkaarte van 't krijgswezen aangeteekend, zoo 't schijnt. Is die oordname of eeretitel ievers bekend en wat voert hij in zijnen schild? En nu, mogen wij te onzen dietschen geweste rijke aan mont's wezen, 't zal te peizen, oorzake hier in vinden, dat er eens een, het eerste van al, Quaremont zelve, op den bodem kwam te ontluiken in eigene gedaante, ten tijde van de Romelingen of in vroege kerketijden. Eene weide op die gemeente wordt de moenipré geheeten, dat helder de vertolkinge van muinkwee is, vertolkinge allichte ingebracht door waalsche maaiers en hooiers, van den meester weleer ter plekke gezonden. 't En is geene reden om Quaremont, lijk velen willen doen, in Quatremont te verkeeren, want zulk bescheed, al en ware er zelfs geen andere, op geene hoegenaamde wezentlijkheid gesteund, geenen zin en kan hebben. Al de overige hoogten dragen dietsche benamingen, lijk paterberg, waaienberg, stookte, (de berg steckt, heeft gestoken), en kalkoven. Wierd er hier altemets kalk gebrand? 't Kan misschien wel gebeurd zijn, wanneer men 't middeneeuwsche casteel ging metsen, waarvan de geheugenisse nog in de overleveringe blijft. Ze wilt zelfs lijk halvelinge weten dat de meesters van die burcht wel niet in gestadige vriendelijke gebuurzaamheid en leefden met de heeren van Ter donckt te Berchem. Wat er ook van zij of niet, alsan zeker zult ge nabij den kalkoven, in 't midden van het hout, overblijf van grondslagen herkennen. 't Gebouw en bestaat niet meer, maar | |
[pagina 126]
| |
voor den oogenblik wandelen wij in den zoo - tot heden - genaamden casteelbosch. Kijkt!... Eene slinder, eene slange, een boschpaling vlucht daar onder 't varentgers. Horkt! slag van gevleugelde dierkens gonzen in de lucht en door de zonnepinken; boven om in 't loover, zingen de nachtegale en de meerlare en de goudvogel, wiens volle stemme galmt lijk een orgel door en door het woud. Waar tijd, dood en vernieling voorbij kwamen is 't leven nog overal, of ware 't beschimpinge. In het bergland zijn vele lieden genoodzaakt water te gaan putten buiten hun eigen beluik, met de drage of den leêgaard op hunne schouders, en de wellen overigens en ontbreken er niet. De bronne die in den hooggestamden kruinbosch, winter en zomer, kostelijk krystalinen water verschaft, heet de Belsbeke, gemakkelijk om verstaan. Eene andere welle noemt de Gheynstenfonteine, uit de nabijheid van 't oud hof der Vander Gheynste'n. Maar wat mag de Perrebolle wel in den zin hebben? Al konnen wij met of zonder reden in bolle een bederf van borne veronderstellen, het hoofdwoord perre is hier teenemale buiten gebruik, onbekend en onbegrepen. Daar zijn algelijk zeldzame benamingen in de streke. Beneden de heuvellagen, wandelen wij langs henen eenen couter, die in heel zijne vlakte vruchtbare landen beslaat en anderszins geene bijzonderheid en biedt. Hij heet den kiever en 't is al. Wie legt er dat raadsel uit? Maar wij zijn al wederom te berge geslegen. De laatste top van de keten is de Kluisberg in 't grondgebied van Orroir, aan den rechter oever van de Ronne. De Walen zeggen 'l mont de l'inclus. Zoo de benaminge is van 's zelfs 't bewijs dat op deze hoogte, eens of anders, een kluizenaar verbleven heeft, lijk 't geschiedde op haar evenbeeld, de mont St Aubert in Henegouwe, of eigentlijk mont de la Trinité, alhier berg te Ternité vermeld. Het rond gebouwke dat op onzen heuvel staat, wordt de kluiscapelle geheeten, hoewel het maar een enkele | |
[pagina 127]
| |
kijktorre en zij, die mogelijks eene verlatene en vervallene kapelle verving. Van op zijn platte dak kunnen de liefhebbers van streekzichten hunnen lust voldoen. Daar, voor hunne voeten, ontrolt Vlanderenland, zoo verre als de oogen dragen, met de krinkelende Schelde in de dellinge, met dorpen en kerkespitsen alomendom verspreid, met Audenaarde en de torren van Gent duidelijk schijnbaar op den gezichteinder, en ja ook, naar men beweert, die van Brugge, bij zeer helder weder, in de verste grijsde noordwester kimme gedoezeld. Gewis behelst deze lijfelijke landkaarte weinig schilderachtige eigenschap en grootheid. En toch zal men die zee van bewoonde vlanden en oorden niet aanschouwen zonder getrokken te zijn door de tooverkracht in de onmeetbaarheid verscholen, noch zonder te herinneren welke wonderen van werk, vernuft, nijverheid en strijd, van vroomheid en trouwheid, zijn dierbaar en roemrijk Vlanderen aan den kleenen Vlaming door de eeuwen gekost heeft. Al door den burg vertrekkende te Quaremontwaard, vallen wij op den weg van Ruyen naar Amougies die den onzen kruiswijsde dweerst. Is 't daarom dat deze ruimte als de vierschare bekend blijft? Wat zou't? De vierschare, bij de Walen: 'l banc des échevins. was dus de vergaderinge van de schepenen. Een nevel van gerechtsoverleveringe is bovendien nog aan de plekke vast. Maar welke schepenen kwamen hier te berde of te vierschare? Het volgende staat eigenhandig geschreven op eenen ouden boek van de costumen van den lande van Aalst: ‘Desen boeck behoort toe aen Joannes Franciscus Styns, saevelmeester, landtmeter, pryser en deelsman tot Quaremont die hij heeft gekocht van Pieter Frans Eeckhout den 24 augustus 1780.’ ‘Heden desen 28 November 1786 ben ick onderschreven op myne becommen commissie van den graeve de Marode &a &a &a voor wethouderen van Sulsicque, Quaremont ende Ruyen in ordre vierschare tot het voornoemde Sulsicque in Eede gestelt als procureur omme te postuleren voor hun Lieden heeren tribunael in des selfs | |
[pagina 128]
| |
qualiteyt als procureur d'officij in judicio my toorconden. J.F. Styns P.’ Bijgevolg en was er maar eene wet voor die drie gemeenten. Van een anderen kant, vele nu opene wegen liepen eertijds door de meerdere uitgestrektheid van de toen bestaande busschen en, de ligginge van't grondgebied ingezien, was de besprokene plekke zeer wel gekozen om er te vierschare te komen, bijzonderlijk voor de ingezetenen van Ruyen. Ongetwijfeld dus zullen't de heeren wethouders van Sulsicque, Quaremont en Ruyen geweest hebben, die daar bij tijden, misschien buitengewone vierschare hielden om recht te doen, onder de groene woudgewelven, lijk de H. Lodewijk, koning van Vrankrijk, onder den eeke van Vincennes, naar aloud gebruik. Wie weet hoe diepe men in 't verleden zou moeten zien om er den oorsprong van te vinden?
V.D.M. |
|