schoone beschut met èn afdak,
lijk het de reisman, in verre gewesten
kan zien langs den wegzoom,
of 't zalige beeld van Maria.
Leeger, op de helling des heuvels,
mos, en vaste aan zijn keten;
Noordwaard, weerden de schuren en stallen
de storrems van 't huis af.
Dáár de breedwielde wagens,
en kraaide den haan met dezelfste
stem die in vroegere tijden eens,
Petrus vermaand en bekeerd had.
Al de schuren, èn dorp haast aleene,
ze borsten van 't hooi, en
hadden e stroodak dat over
den gevelwand uitsprong, en onder
waar dat, zoete en onschuldig, het huisvolk
altijd zuchtte van liefde,
wijl boven, in wislenden windtocht,
tallooze weêrhaantjes, luidraatlend zongen
('t vervolgt.)
|
-
voetnoot(*)
- Misdrukt in 't voorgaande talmerk:
in stede van: zaten er vrouwen, de meiskes,
leest: zaten er vrouwen en meiskes,
-
eind(36)
- Tzeventig: vergelijkt tzestig, tachtig (tachentig), tnegentig.
De t is hier bewaard uit 't oudsassensch ant (angelsassensch hund), die tiental beteekent, en door samensmelting den uitgang tig komt versterken. 't Zeventig is dus: ant (a't, 't) - sibung-tig. Tig beteekent ook tiental, en is verwant met tien.
Twintig: van twee met n, die wij nog ontmoeten in 't oudhoogd. zwêne (benevens zwo en zwei), en in 't oudfriesch twêne (benevens twa).
-
eind(37)
- Wange, wang, fr. joue, nog kaak, kake dat ook bestaat in 't engelsch cheek.
De zoogezeide bijgevoegde Westvlaamsche (?) slepende e komen wij tegen in 't middelnederl. wanghe, oudsass. wanga, oudhoogd. wanga, mid- en noordhoogd. wonge, oudnoordsch vangi, en 't is 't geval ook met zoo menige andere woorden, waarvan de e (slepende e!) in bijna al de aanwerwante zustertalen verschijnt, en eigentlijk van 't woord deelmaakt; vergelijkt:
Duive, stove (stoof), zeepe, vrouwe, tale, herte, enz., wie zoude 't vermoeden, dat het Westvlaamsch!! zulke diepe wortels heeft, en zoo verre verspreid is!!
-
eind(38)
- Beze: bes, bees, bezie, beier, engelsch: berry.
-
eind(39)
- Brame: braam, bramel, engelsch bramble, verwant met brem, brom, engelsch broom, fr. genêt, dat komt uit latijn genista waaruit ons woord genst of ginst. Te Denterghem heeft men nog den ginstehoek.
Longfellow geeft: thorn, dat in 't engelsch benevens doorn, ook alle gewas beteekent dat doorns of stekkers heeft.
-
eind(40)
- Asem: middelnederl. aessem = adem, dat verwant is met grieksch atmos:
Asem geeft 't werkwoord asemen, gelijk adem, ademen.
-
eind(41)
- Weên: weden, weiden, grazen, fr. paître.
-
eind(42)
- Koornmaand: oegst-, oogst- of oestmaand.
-
eind(43)
- Kruik, kruike, uit het germaansch komt fr. cruche.
-
eind(44)
- Brouwen, eng. to brew, heeft voor grondzin de beteekenisse van mengen: wellicht verwant met brij en brui.
-
eind(45)
- Beêsnoer: roozenkrans, roozenhoedje, paternoster: snoer om op te bidden.
-
eind(46)
- Slinger: groote lange oorringen of oorbellen die slingeren: diamanten slingers, gouden slingers, zijn nu nog in gebruik bij de oude menschen.
-
eind(47)
- Schingen, schong, geschongen, schijnen, fr. luire: de zonne schingt; 't maansching of manegesching = clair de lune.
-
eind(48)
- Gebinte: de schuinsche schoorbalken die van afstand tot afstand het dak van 't gebouw onderstennen, en van onder op dweersbalken rusten, waarmede zij nen driehoek maken; in 't engelsch rafter; dat ook genomen wordt voor keper, maar de kepers zijn eigentlijk die kleine balken of ribben langs het dak waarop de pannelatten genageld worden; keper wordt in 't engelsch nader en beter beteekend door joist; (ziet Chambers).
-
eind(49)
- Hille, hil = aardhoogte, heuvel, eng. hill verwant met latijn collis. 't Woord is in Vlaanderen nog bewaard; vergelijkt ook de eigennamen: witten hille, hoogen hille (duinehoogten bij de zee), en den Hille van Swevezeele.
-
eind(50)
- Tuinlink, (volgens Fuchs; ziet kruidwoordenboek van De Bo-Samyn), engelsch woodbine, honeysuckle; latijn caprifolium, fr. chèvrefeuille = geitenblad.
-
eind(51)
- Ingang: engelsch porch: hier dien overdekten ingang voor de deure, nu nog bewaard in sommige oude huizen.
-
eind(52)
- Zate, Zaat: eng. seat; verwant met zetten (eng. to seat), zetel (eng. setle), en zadel (eng. sadle); hier 1o zitsel, zitbank: zate beteekent ook nog 2o zittinge (sessio) bijv. èn zate doen: 't gebouw dat zijn zate neemt, 3o het zitdeel van den stoel, bijv. zate met gevlochten biezen, 4o 't zitsel in den choor der kerke, ofwel langs of in de beuken voor kerkmeesters, overheden, enz. (ziet De Bo).
-
eind(53)
- Voetpad: engelsch footpath, voetwegel; pad verwant met baan, en grieksch patos = weg, patein = gaan, wandelen.
-
eind(54)
- Biebuik: biekorf, het eng. hive is ons woord huif, dat verwant is met angels. hiw = huis. 't Engelsch hive beteekent eerst het huisgezin, 't nest der bietjes, en kreeg van daar de beteekenisse van weuninge, woonstede, biekorf, biebuik. 't Woord buik waarschijnlijk verwant met buigen. Hier is sprake van de oude strooien korven: heden ten dage gaan de biemelkers ook over tot de nieuwerwetsche biebakken, met losse ramen, waarin de waskoeken zitten, en waaruit den honing geslingerd wordt met den centrifuge, cylinder of zeemkerne.
-
eind(55)
- Blok: hier busse, fr. tronc. Vergelijkt: offerblok, vastenblok.
-
eind(56)
- Welle, wel, engelsch well = bronne: van wellen, wallen = opkomen, borlen, koken, enz.
-
eind(57)
- Eemer, emmer, fr. seau, eng. bucket. Eemer in 't oudsassensch embar, oudhoogd. einbar; van één, en beren (baren) = dragen. Vergelijkt draagberrie of draagbare.
Eemer dus: vat met één draaghengsel.
Tobbe of tubbe, eng. tub, is e vat met twee draagooren, kuipe, waschkuipe, stande, enz. en is gemaakt, met afkappinge, uit twee en beren; oudhoogd. zu-bar, middelhoogd. zu-ber; 't engelsch embers is e geheel ander woord, en beteekent: gloeiende aschkolen.
-
eind(58)
- Trog: hier watertrog, waterbak, drinkbak, eng. trough; afgeleid van trie, tree, teer = boom.
-
eind(59)
- Ors, hors, of ros; eng. horse = peerd; 't woord peerd is gemaakt uit 't latijn para-veredus = extra postpeerd bij de Romeinen: veredus is ingespannen peerd, uit 't gaëllisch ve = onder, en reda = wagen; reda is verwant met rijden.
Ons zoo schoon en echt germaansch woord ors of ros, dat in de zustertalen overal voorkomt en dat wij in de gewone tale verloren hebben, is bij 't volk nog bewaard in roskam, rossekot; en blijft in hoogere tale edel ros, ridderros; uit het germaansch komt fransch rosse, rossinante.
-
eind(60)
- Eegde: eg, egge; fransch herse, eng. harrow. Onze d vinden wij in 't middelnederlandsch eghede, oudhoogduitsch egida, angelsassensch egeda. ('t Engelsch edge gelijk ons egge, beteekent nog den scherpen kant van e mes.) De eegde is dus het werktuig dat langs den ondersten kant scherp is, scherpe tanden heeft, om het land te breken - wortel ak, en verwant met latijn acutus, en acies.
-
eind(61)
- Schaaptuin: beluik, park, voor de schapen; tuin is hier genomen in den zin van ruimte met omheining. Ziet tuinloos (17).
-
eind(62)
- Hof van gevederde vrouwen (eng. feathered Seraglio). Longfellow, bij 't zien van den Turk of Kallekoen, zinspeelt hier op 't hof van den Sultan of andere turksche vorsten, wier vrouwen in den Seraglio zijn, 't is te zeggen die eigene woonstede, die hun in 't hof voorbehouden is = 't vrouwenverblijf. Fr. Serail, italiaansch Serraglio, dat komt van 't latijn sera: slot, en verwant is met 't persisch serai: paleis, vorstenhuis (ziet Chambers).
Benevens serail hebben wij nog Harem. (Volgens Trousset, 't araabsch el harim: heiligdom; volgens Chambers, van 't araabsch haram: 't verbodene, harama = verbieden; nu, 't is dezelfste grondzin.)
't Gebruik van den Harem vindt men bij al de weeldige Mohamedanen; den toegang is aan alle vreemde volwassen en huwbare manskerels verboden of ontzeid, en de vrouwen zijn den eigendom van den baas van 't huis. Harem beteekent ook nog de gansche verzameling van de vrouwen, die in die woonstede verblijven.
-
eind(63)
- Turk, eng. Turkey: turk, turkhane (ook turkhenne) = kallekoen. Fr. dindon, cocq of poule d'Inde, herkomstig uit America, eertijds West-Indiën genoemd.
Die vogel (hoendervogel), wierd ook turk, turkhane, turkhenne geheeten, bij misse van deze die meenden dat hij uit Turkenland kwam.
Kallekoen, kalkoen, van Calicoet (stad Calicot, Kolikod in Malabar-Hindoustan), omdat men eertijds ook meende dat die vogel van dáár was overgebracht.
-
eind(64)
- Euzie, eng. eave: het onderste deel van 't dak dat over den wand of muur hangt: huisdrup; men zegt ook euziedrup, als 't water er van leekt. (Ziet Gusten, en aanteekeningen op Hiawatha van Guido Gezelle, blz. 189).
-
eind(65)
- Koorntas: de opééngestapelde koornschooven, die binnen de schure bewaard liggen om gedorschen te worden.
Uit het germaansch komt 't fr. tas: hoop.
't Engelsch hier geeft corn-loft: loft is ons locht, lucht in den zin van bovenste verdiep: nog bewaard bijv.: in opper- ipper- of upperlucht van de deure.
-
eind(66)
- Duivekot, eng. dove-cot. Hier waarschijnlijk een van die duivekoten met stroodak, die op en dikke stake staan, binnen 't hof, en die wij nog op sommige hofsteden ontmoeten.
Van 't germaansch kot, komt 't fr. cotage.
-
eind(67)
- Zongen van lucht die verandert: sang of mutation. Longfellow verbeeldt hier waarschijnlijk ook de ongestadigheid van 's menschen geluk. Welhaast moet rampe en ellende Grand-Pré komen treffen.
|