Biekorf. Jaargang 10

Eenige woorden uit de Goddelijke Beschouwingen (161-192) van Guido Gezelle.
(Vervolg van Biekorf 1898, bladz. 366).

Aanhangdienst - Studium partium (168).

Algemeengeloovigen - Catholici (167).

Anderlieden - Anderen (185).

Andersweegs - Ex alterâ parte (171).

Baarveerdigheid - Fecunditas (168).

Beklijfbaar - Fecundus (168).

Beleeden (De Bo) - Beleiden, gubernare (169).

Besluitbeginsel - Praemissa (184).

Besluitinge - Conclusio (184).

Besluitredehandel - Ratiocinium (184).

Bewegenisse - Motio (182).

Bewijsspreuken - Argumenta (167).

Diet - Volk (175).

Eerstweegs - Ex unâ parte (171).

[p. 95]

Gegaadheid - Zameninge, verbindinge (188).

Geloover - Die gelooft (188).

Gemaatschap - Genootschap, societas (163).

Geschiedenisbron - Handveste, oorkonde (166).

Geschiedenisvast - Historice certum (164)

Geschiedenisvoerder - Testis (185).

Godvast - Firmissimum, certissimum (173).

Heilboodschap - Evangelium (166).

Hemelbrugge - Brugge om ten Hemel over te gaan (174)

Hervermanen - Iterum monere (179).

Hoegedaan - Hoegenaamd (161).

Hoewezendheid - Objectum formale (187).

Hoewezentlijk - Formale (192).

Hoewordinge - Wijze van ontstaan (173).

Hoogstwelvoegelijkheid - Summa convenientia (163).

Kerkdag - Kerkvergaderinge, concilium (168).

Kerst - Christus (164).

Kerstenmensch - Christianus (177).

Kerstgenootschap - Ecclesia Christi (162).

Kerstgezin - Ecclesia Christi (162).

Kiesveerdig - Electivum (182).

Kinderbarig - Fecundus (162).

Leze - Lezinge, lectio (167).

Menschentijden (van) - A saeculo (161).

Misboekstaafd - Misschreven (167).

Nagaandelijk - Postea (185).

Oordeelvellen (het) - Judicium (180).

Oordeelvellinge - Judicium (180).

Ondoolbaarheid - Infallibilitus (191).

Ongedeerd (De Bo) - Ongeschonden (167).

Onvoorkomen - Onvooringenomen, Immunis à praejudiciis (162).

Ontvorst - Van zijnen vorst beroofd (175).

Oorkondschapper - Testis (185).

Oorzaken - Veroorzaken (183).

Opdurven - Durven stijgen (172.

Opkunnen - Kunnen opgaan (174).

Opperbeweld - Suprema potestas (163).

Rechtsnoers - Directè (171).

[p. 96]

Redehandel - Arguendi modus (167).

Stap aan stede - Statim (169).

Speurbane - Via investigandi (166).

Steegheid - Moeielijkheid (170).

Tijdboge - Tijdkring, tijdstip (174).

Toedrachtelijk - Concretus (166).

Uitmeerderen - Propagari (170).

Uitwerkzaam - Efficax (169).

Uitwijzens (De Bo) - Volgens uitwijzing of aantooning van (183).

Veraanzichten - Van aanzicht veranderen (167).

Verstandenisse - Zienisse van 't verstand, intellectio (182).

Volgreden - Ordo dicendi (192).

Voortvermeerderinge - Propagatio (168).

Voorwaardskunnen - Kunnen vooruitgaan (174).

Waardoen - Goeddoen, bewijzen (161).

Waarkeuren - Als waar erkennen, admittere (185).

Waarwezendheid - Waarheid (181).

Watheid - Materia, objectum materiale (164).

Watwezendheid - Objectum materiale (187).

Wederbetrekkelijk - Correlativum (172).

Welbestaakt - Determinatum (186).

Welomteekend - Determinatum (186).

Wiewezendheid - Subjectum (180).

Woordkavelinge - Woordschikkinge (167).

Woordsteller - Boekstaver, scriptor (167).

Zaligworden (het) - Salvari (163).

Zelfblijkbaar - Evidens (183).

Zelfverrichten - Directe ac per se facere (161).

G.V.d.P.