‘Mijn werk,’ zegt hij, ‘en is niet geschreven voor deze beoordeelaars die alles willen beknibbelen, maar voor de welwillende en rechtzinnige lezers, die het belang der kerke boven hunne eigene belangen weten te stellen. Dezen zullen mij wel verdedigen tegen die boosaardigen, die mij bij de hooge overheid weten aan te klagen. Die Christenen zouden veel beter de liefdadigheid navolgen van hunnen goddelijken Meester, als de menschen zwart te maken die openhertig en eerlijk te werke gaan.’
Niettegenstaande al zijne voorzorgen, kwam zijne Liturgica ook in den Index expurgatorius.
Kort daarna, in 1560, verschenen zijn Ordo Romanus de officio missae en zijn Preces ecclesiasticae. Dit laatste werk en viel in de smake niet van de hervormers.
Men kan niet loochenen dat Cassander, om zijne boeken op te stellen, hem vele opzoekingen heeft moeten getroosten, en dat hij, wat de katholijke oudheid betreft, daarin teenemaal thuis was. Vele geleerden in dit vak spreken van hem met den grootsten lof. Renaudot en Dom Guéranger weten de verdiensten van den vlaamschen leeraar te schatten; maar men vindt er ook die hunne bewonderinge voor Cassander te verre drijven.
Nog en was Cassander's schrijfvoorraad niet uitgeput. Hij leefde in een tijdstip daar het hoogst moeilijk was zijn geloove en de goede zeden ongehinderd te bewaren, en hij wilde het zijne bijdragen om, te midden de godsdienstgeschillen die gansch Europa verdeelden, de geloovigen van den verkeerden weg af te houden. Dit was zijn inzicht.
Hij schreef dus een nieuw boeksken, dat handelde over de plichten van den godvreezenden mensch: De officio pii ac publicae tranquilitatis vere amantis viri, en, in 't jaar 1561, liet hij het drukken onder eenen dekname.
Maar wat gebeurde er? Verre van vrede te stichten, bracht dit werk de protestantsche en de katholijke wereld in opschudding. Calvin, de apostel van Geneven, sprong te peerde, hij scherpte zijne vergiftigste schichten en, in eene vinnige antwoorde, Responsio ad versipellem