Jeukte en weelde zijn twee kwâ beesten: zijn moeielijk om dragen.
Knechteknol = knechtebrakke. - Meisebrakke.
Hij kan hem zoo aandoenlijk (aangenaam, lief, bemind) maken.
Die zij zelven prijst, is geprezen als hij wilt. - Eigen lof stinkt. - Goe ware prijst heur zelven.
't Regent in den winter bij weken, en in den zomer bij streken.
Een plat kind is te Brugge een kind dat nog niet en kan alleene loopen.
Van den duivel getijketakt zijn.
'k En kan ik niet luien en te processie gaan: twee dingen met ne keer doen.
Geef maar katoen! stel u maar dapper aan 't werk; ofwel werk maar dapper voort.
Ze zullen vechten dat het haar stuift.
Hij heeft van nen ezel geëten: 't is nen dommerik.
Laat dien vent in zijn weêre: hij zal wel van zelfs tot zijn eigen komen.
Ge gaat er gestaan hebben, met uwe zweetvoeten: ge gaat er tegenvliegen!
Hooge klemmers, en verre zwemmers, en sleerders (schaverdijnders) op het ijs, en zijn al te gare niet wijs.
Ivo zal den blijden inwend hebben: inwendig blijde zijn zonder het uitwendig te mogen gebaren.
Als de wind regen meêbrengt, de wind spoelt zijn gat. 't Is net weêre, 't wascht zij zelven.
Als men iemand gemakkelijk kan missen: Zijnen naam is Cissen, ik kan hem missen.
Hij is te dom om van nen ezele ep een' kruiscalcie (kruisstrate) gesmeten te zijn.