Biekorf. Jaargang 8
(1897)– [tijdschrift] Biekorf– Gedeeltelijk auteursrechtelijk beschermd
[pagina 321]
| |
[Nummer 21] | |
Maren uit Congoland
| |
[pagina 322]
| |
Elkeen drinkt er een weinig van. Dan komen ze beurtelings voor den Singuru staan, en krijgen op hun borst eene reke insnijdingen, te beginnen van de rechter schouder, om onder de slinkere te eindigen: 't droogmiddel om 't bloed te doen verstijven wordt er seffens opgeleid, en 't overige van den dag, tot verre in den nacht, wordt nog eens met brassen en dansen overgebracht. Den derden dag worden ze allen uitgezonden, de mannen om in de bosschen hout te gaan rapen, en de vrouwen om in de velden groene turkscheterwe-auwen of versche manihokwortels te gaan halen, en er een slag van deeg uit te stampen. Als die deeg gereed is, rond den middag, moeten de jonge Kiburi's weêral voor den Singuru te voorschijn komen, om door hem, van aan de eene oore tot de andere, al over 't voorhoofd weg, met dien deeg bestreken te worden. Daarna worden ze op reke gesteld en elk ende een ontvangt van zijnen beschermer, eene kleene gifte, als gelukwensch over den nieuwen graad, dien hij in 't genootschap ontvangen heeft. De plechtigheden zijn ten einde; en de jonge Kiburi is vrij te vertrekken. De Kangala's. Over den Kangala-graad en wiste Lucas mij maar wenig mede te deelen, aangezien hij zooverre nog niet gevorderd en was. Intusschen vernam ik dat een onzer christene vrouwen eertijds ervan deel had gemaakt, zij gaf mij de volgende inlichtingen: ‘Na drie jaar Kiburi geweest te zijn, wierd ik, mits een schoon geschenk aan den Singuru op te dragen, tot Kangala aanveerd. | |
[pagina 323]
| |
‘De plechtigheden geschieden snachts in de eerste dagen der nieuwe mane, bij voorkeur als de lucht duister en overtrokken is, opdat, zooveel mogelijk er geen vreemden en zouden komen kijken. ‘De mane die nauwelijks 's avonds eenige uren was zichtbaar geweest, was al lange in 't westen verdwenen, 't mocht middernacht zijn, 't was pekdonker, wij volgden een voor een een nauw wegeltje, dat aan de Lufuko-vliet uitkwam; halfwege gekomen, ontmoetten wij eenen man, dien men, in de Butwa-tale, ‘Kipanda’ heet, gansch met groen gras bedekt, dwersch over den weg liggen; hij zong een Butwa-lied doch met lijze stemme, om de opmerkzaamheid der nabijgelegene dorpen niet op te wekken; een voor een stappen wij erover en volgen 't enge wegeltje, tot dat wij, nabij den vliet gekomen, allen op reke geplaatst wierden. Dan ging de ‘Kakonge’ of de ‘Otter’ (een duikname der Butwa-tale) in 't water gaan dansen, en wij allen, een voor een volgden hem om van onder tot boven met water besproeid te worden: 't is 't doopsel der Butwa, in hunne tale Kusubula geheeten. ‘Als wij allen gedoopt waren, keerden wij al langs den zelfsten weg naar de Butwa-zale weder. Daar waar wij eerst den ‘gras-man’ over 't lijf gestapt hadden, hoorden wij al met eens 't vereend gehuil van den ‘Liebaart,’ die al tusschen 't lange gras ons ijzingwekkend ter oore kwam; wij waren verschrikt, en gingen aan 't loopen gaan, had de Siburi ons niet gezeid: ‘Weest gerust, die mij volgt en heeft van den “Liebaert” niets te vreezen.’ In de Butwa-zale gekomen, gingen wij ter ruste, tot 's anderendaags 's morgens. ‘Op een gegeven teeken komen wij allen in de groote middenzale, in de tegenwoordigheid van den Siburi; wij knielen voor hem neder en klakken de handen te samen als teeken onzer onderdanigheid. - Weêr opgestaan, worden wij allen, op gansch 't aangezichte, met den Lupemba, dat is een slag van wit leem, bestreken. Dan plaatst men in de Butwa-zale een kleen potje, met gebrokene steentjes, perels en een tal andere geheimnisvolle nietigheden erin, en een been erop. De jonge | |
[pagina 324]
| |
Kangala's geven nogmaals een geschenk aan den Siburi, en dan wordt het hun toegelaten voor dat potje te gaan nederknielen, er eenige stonden stilzwijgend te gaan inkijken en er den geest der tooverij te gaan ontvangen.’ 't Is daar dat ze deelachtig worden aan die geheime wetenschappen die hen de oorzaken der ongelukken, der ziekten en zelfs der dood leeren kennen; 't is daar dat ze de macht verkrijgen onfeilbare geneesmiddelen tegen alles en voor alles te kunnen verveerdigen! Hier verhaalde zij eene geschiedenisse, die ik meermalen had gehoord, doch zonder er eenig geloof aan te hechten. ‘Eens dat ik in de plechtigheden tegenwoordig was,’ zeide zij, ‘was er een der nieuwe Kangala's, die weigerde een nieuw geschenk aan den Siburi te overhandigen. “Zit daar neêre,” antwoordde deze op strengen toon, en hij zat neêre; dan greep de Siburi hem bij zijn been, dat gedurig en gedurig langer wierd, tot dat het ten minste drie maal zijne natuurlijke lengte bereikt had. De schamel man ging aan 't schreeuwen en aan 't huilen van de pijne, rolde ten gronde voor de voeten van den wreeden Siburi, en vroeg om genade. “Doet mij eerst eene houwe brengen,” antwoordde de Siburi koelbloedig weg “en dan geneest gij, eerder niet.” De Kangala zond een zijner vrienden eene houwe gaan halen, en als deze ermeê wederkwam, raakte de Singuru het uitgerekte been aan dat allengskens zijne natuurlijke grootte hernam.’ Nog twijfelende aan de waarheid dezer geschiedenisse, vroeg ik haar, tot driemaal toe, of zij het wel waarlijk gezien had, en tot driemaal toe bevestigde zij ten stelligste er ooggetuige van geweest te zijn! - Lucas bevestigde het insgelijks. ‘Als ze nu allen den geest der tooverij ontvangen hebben, komt de Singuru met een hoorn, gevuld met eene witachtige zalve die gemaakt is van gestampte boomwortels met olie gemengd. Hij dopt er zijnen vinger in, en legt er een weinig op ieders tonge, daarna zalft hij ermeê zoovele kleendere hoorntjes als er nieuwe ingewijde | |
[pagina 325]
| |
Kangala's zijn, opdat iedereen zulk een hoorntje, als tooverwerktuig, zou mogen ontvangen. ‘Eenieder ontvangt 't tooverhoorntje, en al met eens hoort men den ‘Liebaart’ briesschend boven op 't dek loopen, de grootste stilte heerscht onder al de Butwa-leden, uitgeweerd bij de Singuru's, die met lijze stemme hun gezang voortzetten. Als hun lied geeindigd is, gaan ze allen de zale uit, de ‘Liebaart’ daalt van 't dak en zonder iemand dere of leed te doen, gaat hij de zale binnen, waar hij op nieuw aan 't huilen gaat, tot dat hij, op 't teeken van den Siburi, zwijgt en verdwijnt, of liever zijn liebaartsvel aflegt om weêre onder menschengedaante te verschijnen. ('t Vervolgt) Gustaf De Beerst |
|