Wij zullen de vier eerste tijdvakken der aardkunde daarlaten en ons tot het laatste tijdvak bepalen dat meer dan 2200 jaar vóór Christus zijnen aanvang neemt.
***
Hoe moeten wij ons de streke verbeelden bij den dageraad van dit tijdvak?
De kust is niet recht zooals nu; zij is bochtig en met kreken doorsneden; zij is ook wel eene ure gaans verder dan nu in de zee gelegen.
De kreken worden langzaam met zeeslijk opgevuld: men bekent het aan de zeeschelpen; de grond van de streek verhoogt iet of wat, wordt min of meer effen en waterpas, door leege duinen van de zee afgescheiden, en bestaat deels uit zeeslijk, deels uit flandrisch zand van de laatste werking van het voorgaande, vierde tijdvak der aardkunde. (L'époque quaternaire.)
Men verneemt eene laag fijn, leemachtig zand, dat op de grondteekening van Belgenland met het merk alr 1 wordt aangewezen.
***
Daarop volgt de wording van den turf.
't Water en vindt geene genoegzame scheute meer naar de zee; 't blijft staan en de streek is met zompen en moeren overdekt.
De gewassen welke men in den dering aantreft staan vei en hekeldikte te tieren terwijl de drooge plekken met dichte wouden begroeid zijn.
De dering ontstaat; hij ligt van een tot zes meters dik; men vindt er soms gansche boomen in, die nog rechtstaan op hunne worteling of neêrliggen.
't En ligt niet overal dering; op sommige plekken brak de zee nog door, zooals in de omstreken van Veurne en tusschen Nieupoort en Oostende.
Men weet waar en hoe de wording van den turf gebeurd is; de grond wijst het uit.
Weet men ook in welken tijd dit verschijnsel thuisgewezen?
Zeer goed: zekere tijden laten sporen achter.