Biekorf. Jaargang 8
(1897)– [tijdschrift] Biekorf– Gedeeltelijk auteursrechtelijk beschermd
[pagina 241]
| |
[Nummer 16] | |
Lilja
| |
[pagina 242]
| |
dat hunne afstammelingen tot den christen geloove overgingen. Het land van Snee en IJs en bracht niet genoeg op om de aangroeiende bevolkinge te onderhouden en de IJslanders waren genoodzaakt handel te drijven met het vroegere vaderland. Alzoo gebeurde 't dat koning Olaf Tryggvason van Noorwegen dreegde hunne schepen de haven van zijn land te ontzeggen, ware 't dat zij 't Evangelie weigerden te aanveerdenGa naar voetnoot(1). Die halfgedwongene bekeeringe en roeide den ouden afgodendienst niet teenemale uit. Als de lange wintermaanden de zee deden toevriezen en de ijslandsche hutten onder de snee begroeven, leerden de jongere geslachten, benevens de onderwijzingen van 't Evangelie, de oude volksgezangen en meteen de tale, de overleveringen, de wetten, de gebruiken en het oud wangeloove, daar sprake in was van goden en reuzen, van tooveraars en van aloude wijsheidGa naar voetnoot(2). De helden der christene tijden, de heiligen wierden er alteenegare in gemingeld, maar men kan wel verstaan dat die verhalen een aardig en gevaarlijk zielenvoedsel waren voor de christene geslachten. 't Was in die gelegentheden dat, in 1358, een louter christen gedicht met name Lilja, of Lelie, door eenen | |
[pagina 243]
| |
regulieren kanonik, Eynstein Asgrimsson, gemaakt wierd, daar hij de Heilige Drievuldigheid en bovenal de Heilige Maagd Maria in bezongGa naar voetnoot(1). Aldus hebt gij, geduldige lezer, den uitleg van de hoofdinge van dit mijn schrijven, staande aldaar Eynstein Asgrimsson in den ijslandschen tweeden naamval of in genitivo. ***
Lilja wierd mondsgemeene in IJsland en van vader te kinde overgezeid en gezongen. Ja, 't wierd eene eere geheel Lilja van buiten te kunnen en eene geplogentheid, bijna eene verplichtinge, Maria's lofzang ten minsten eens te weke, van ends en tends, op te zeggen. Het zal Eynstein tot eeuwigen roem strekken de vereeringe van Maria, in de herten der IJslanders, met dichterlijke leefkracht gezaaid en verworteld te hebben. De kettersche leeringe mocht later het volk bedreigen, de beeldstormers mochten IJslands heilige beelden verbrijzelen, de bisschoppen en de priesters het eiland uitjagen en onthoofden, Lilja bleef leven in den geest en in den mond van 't volk, het bleef voort gezongen met de andere Maria Visurs; de feestdag van Maria Onbevlekt Ontvangen bleef en blijft nog in den ijslandschen dagwijzer staan, en een luthersche bisschop van 't Noorden moest, in 1772, spijtsherten, schrijven dat, ‘om te bewijzen hoe de afgodische vereeringe van Maria diepe wortels had geschoten, het genoeg was te zien hoe, in die dagen, nog Mariabeelden in 't openbaar uitgesteld wierden; hoe men 't volk nog allerhand MariavisursGa naar voetnoot(2) hoorde zingen’. ‘'t Is aanhoudend’, zegt hij, ‘van Koninginne des Hemels, schitterende Paradijsperel, Glorie der Heiligen, Bescherminge der geloovigen, Blomme der | |
[pagina 244]
| |
Blommen, Toevlucht der ellendigen, Troosteresse der zondaren, Hulpe der bedrukten en meer zulke uitdrukkingen, en Eynstein overtreft nog in die lofspreuken alle andere dichters!’
***
Nu nog wat meer van Lilja. ‘Öll skald vildu Lilju kvedit hafa,’ alle skald of dichter wilde Lilja gekwedeld (of gedicht) hebben, zegt een oud ijslandsch spreekwoordGa naar voetnoot(1). Lilja is inderdaad, onder letterkundig opzicht, een meesterstuk. Allen die het werk besproken hebben, zoo protestanten zoo katholijken, zijn daarover van één gedacht. Iets dat zelfs te bewonderen valt, en dat tot bewijs kan dienen van de weerde van het werk, 't is dat die door end door katholijke Lilja, eerst van protestanten in het boekenwezen bekend gemaakt wierdGa naar voetnoot(2). Lilja bestaat uit acht honderd deels vol- deels halfrijmende rijmreken, en 't is verdeeld in honderd schaken van acht reken ieder. De taalpracht en de gespierdheid van Lilja zijn wonderlijk en de welluidendheid evenaart, door het kunstig slaan der stafrijmen, de schoonste ijslandsche gedichten, zonder nochtans in de verregezochte en dikwijls duistere overdreventheid te vervallen van vele andere Visurs en Drapas of gedichten. | |
[pagina 245]
| |
Laat mij hier sluiten met de beoordeelinge van een der uitgevers van Lilja: ‘Eenvoudig, godvruchtig en krachtig,’ zegt hij, ‘spreekt Eynstein recht tot de ooren en tot het herte, en daarom is zijn gedicht door 't volk verstaan en onthouden geweest... In godsdienstige begeestering evenaart en overtreft hij dikwijls den heiligen Bernardus en den heiligen Baselis... In scheppende en vindende kracht en mag hij niet zelden bij Dante vergeleken worden’. Dat heet vele zeggen, maar 't en is, mijns achtens, niet overdreven. *** ('t Vervolgt) Jooris Beyaert |
|