‘Gaat naar den bosch’, zou luidde die antwoorde, ‘en gij zult daar eenen tiger tegenkomen; trekt hem een haar uit, en windt het rond uw' hand; gij zult overwinnaar zijn.
Als de koning geware wierd dat de bevelhebber wederkwam met zijn leger, trok hij wederom naar den eeke.
‘In den bosch zult gij een wilde katte gemoeten,’ sprak de boom, ‘trekt heur een haar uit, windt het rond uw' hand en dan zijt gij overwinnaar.’
De koning deed het, en de bevelhebber wierd voor goed verslegen.
Nochtans 't en leed niet lange of de koning kreeg van alle kanten mare, dat alle slag van lieden, arme en rijke, den wonderbaren eeke te rade gingen; en hij lag met achterdenken dat de bevelhebber het geheim zoude achterhaald hebben en overal bekend gemaakt.
‘Dat en zal ik niet langer herden,’ zoo sprak hij in gramschap, ‘wie weet of men mij in het toekomende, in mijn gezag en in mijne macht, op die wijze niet en zoude kunnen te kort doen. Dat zullen wij van stonden aan beletten.
Hij vertrok dan met een honderdtal gewapende mannen, en eenen geheelen ploeg werklieden, naar den wonderbaren eeke, om hem uit te kappen of, indien het mogelijk was, met pluim en vlerke te verplaatsen in de hovingen van zijn burgslot.
Daar gekomen, zoo begonnen de werklieden maar te delven en te kappen van een ende in. Maar, al met nen keer, begon de reusachtige stam, zoodanig te schudden en te beven, dat geen een der werklieden nog dorst erbij of omtrent gaan.
De wonderbare boom kwam geheel in leven, zijne kruine begon te schommelen, zijne lange takken begonnen te reunen door de lucht, en weg end weder te varen, rechte als of een geheel leger onzichtbare wezentjes er op touterden; 't en was zelve geen bladtje dat niet en verroerde...