Wat is dit woord, dit naamdeel, en wat heeft het te bedieden?
1o In 't Angelsassensch en in 't Friesch bestaat de uitgang ham met lange a. Hij is zeer gemeen in Engelland. Hij komt van haim en hij geldt in die talen als eene wisselgedaante van 't woord heim, het overbekend bestanddeel menigvuldiger oordnamen, door de Franken vooral bemind en veroorboord.
2o Daarnevens bestaat er een ander woord ham met korte a, wiens naamreden onbekend is en dat met inham en uitham verwant, eenen hoek aan eenen stroom beteekent.
3o Kiliaen en De Bo doen ons nog eene derde beteekenis kennen, deze namentlijk van weide.
Hoe is deze beteekenis ontstaan?
Hoogleeraar Gallée, van Utrecht, en heeft er geene moeite mede: hoeken aan den vloed zijn dikwijls met gras begroeid; van daar de beteekenis van weide. (Nomina Geographica Neerlandica, III, bl. 336.)
Wij en aanveerden dien oorsprong niet.
Speuren wij eens Kilaen aandachtig na.
Hij zegt: ham, hammerick, fland. pratum, pascuum.
Daar is de beteekenis van meersch en weide, maar daarbij staat ook het wisselwoord hammerick, dat ons eenen anderen weg wijst.
Wat is hammerick?
Weêrom eene Friesche kennis, zooals wij er geheele dagen in Vlanderen ontmoeten.
Hammerick is een zuiver Friesch woord en wisselt in de Friesche tale met hammerk; hammerk is de Friesche gedaante van heimmark.
Heimmark!... Dat woord wekt eene wereld van gedachten; het toovert een gansch verleden voor onze oogen; het voert ons terug naar den tijd dat Tacitus de zeden onzer Germaansche vaderen in zijne kloekgespierde tale beitelde: Agri pro numero cultorum ab universis in vices occupantur.
Mark is paal te zeggen en vandaar ompaalde ruimte: de akkers, de weiden en de wouden, die de gemeene eigendom van het heim, van het dorp uitmaken.