Daarenboven, het einde van het gewrocht, alhoewel het prachtig is, zoude mij meer voldoening geschonken hebben, hadde de dichter ons, in eene begeesterde zielsverrukking, een vooroorbeeld afgeteekend van al het heerlijke, al het roemweerdige, al het kunstrijke, dat in latere dagen ons Dietsche vaderland aan den spits van alle beschaafde katholijke volkeren deed pronken. Hadde hij, in eenige zijner machtige trekken, eene tintelende schildering van de geschiedenis van Vlanderen voor onze oogen doen blinken.
Ja, zulk eene schildering, veredeld en bestraald door den glans van ons oud christen geloove, hadde ik door onzen dichter willen zien afmalen tot prachtig sluitstuk van zijn heerlijk gewrocht.
Maar genoeg daarover. Wij zijn overtuigd dat deze kleine opmerkingen en alle andere die men zoude kunnen aanduiden in eene tweede uitgave, zullen benuttigd worden, en dat wij alzoo een meesterstuk zullen bekomen dat in alle opzichten onberispelijk zal staan. Hetgeen ons in die hoop moet versterken, 't is eene hoogstvleiende goedkeuring voor den schrijver. Immers zijne doorluchtige Hoogweerdigheid G.J. Waffelaert, Bisschop van Brugge, heeft niet alleen met alle welwillendheid, de opdracht van dit werk aangenomen, maar zijne Hoogweerdigheid heeft na het heldendicht gelezen te hebben, getuigd dat hij het prachtig vindt van opvatting en uitbreiding.
De elf honderd afdruksels, die alreeds besteld zijn, helpen die getuigenis bevestigen; ten andere de gunstige beoordeelingen die men langs alle zijden verneemt, te zamen met de ontwikkeling der gedachten, over volksdommelijkheid en stamtrots, zullen maken dat er geen geleerde of ontwikkelde Vlaming en zal gevonden worden, die er niet en zal aan houden dit gedenkmaal van de kerstening onzer voorvaderen te bezitten, om het, met een immer vernieuwd genot, te lezen en te herlezen.
Een wensch, om te sluiten.
God beloone onzen dichter; Hij zegene zijn werken en streven opdat hij, zijne Dietsche broeders, met zijne