Die doet dat hij kan, is een eerlijk man.
Gij kunt wel leven met éénen God, maar niet met éénen mensch.
Dat is Sinte Pieter op Ons Heere leggen.
Dat het gebed van den hond verhoord wierde, 't zou beentjes regenen.
Die man heeft brugskes over alle waters.
De dochter die ter kerke gaat om te trouwen, zet met heuren knecht uit, en komt met heur meester weêre.
Men vindt meer huizen als kerken, zei Theunis, en hij moest verhuizen.
't Slechste wiel van den wagen maakt doorgaans meest geruchte.
Men drinkt geen vergif uit eenen eerden schotel.
't Zal u zieltje (u) gedenken! ge zult er tegenwaaien! ge zult er van gaan krijgen!
Daar en is geene man zoo goed, of hij heeft een' padde onder zijnen hoed.
Dat kind zal doo'gaan; zij hebben het doo'gekabuild. 'k Zou mij doo'loopen (haasten) om alzoo te gaan slaven! Ge moet dat doo'zwijgen, Jan heeft een tote! Hij zou ze al doo-leggen, platleggen, overwinnen. Pé ligt in 't doo'kotje, in 't dood'huisje. Bruin weert hem om dood! Hij gaat nog doo'vallen waar dat hij staat! Ko gaat hem doo'slapen. Oude menschen slapen hulder dood, en jonge menschen slapen hulder gezond. Si dormit, salvus erit.
Duivelsbete. Zekere wijze van eenen appel, eene peer enz. in tween te snijden.
Gods water over Gods akker laten loopen: gerust zijn in de wereld.
Jan had daarmêe gedaan in nen duivelslag, in ne vloek, in ne wink, in ne pink.
Ne vent lijk Ko zal altijd deur de wereld geraken; zijn bestaan vinden.