Dikwijls doolde hij, van in zijne kinderjaren, uit den huize om in een capelleke van het Voorveld alleen te gaan bidden.
Als hij, den zaterdag avond, van uit het collegie naar zijn huis ging te Adinkerke, dan zocht hij altijd, verre van zijne maten, eenen omweg tusschen de ruischende populieren, langs de duinen; en 't kon hem weinig bekoren als zijne makkers hem op eenen rooftocht naar vogelnesten, of een wedstrijd in 't springen of 't loopen ontboden.
En, als het verlof daar was, en dat storm of regen hem niet boven en hielden op zijn leerkamertje, dan was hij de duinen in. Het was streng verboden in de duinen te gaan, en de wachters waren zonder genade. Den jongen student nochtans lieten zij in vrede met zijne boeken rondslenteren, en dikwijls bleven zij van op eenen oever hem met bewondering bezien, terwijl hij, meenende alleen te zijn, luidop aan het... prediken viel.
Sprak die lievende ziele, gelijk broeder Franciscus, met het groene mos, met de wippende konijntjes, met al de mooie werken van den Schepper? Of antwoordde hij op eene tale die met het ruischen der wateren van over de heuvelen, uit den lande van overzee hem riep?
Eens dat een jonge kloosterling die hem verwant was, maar dien hij niet en kende, naar de streke kwam, spande hij alle middels in, om in 't stille bij hem te geraken. Hij kwam even begerig als de jongeling die naar onzen lieven Heere kwam, en die hem vroeg: ‘Wat moet ik doen om het eeuwig leven te bezitten’?
Hij keerde weder geroerd, maar onvoldaan.
Eerw. Vader Vyncke kwam, voor zijn vertrek naar Opper-Congoland, te Veurne toe, en sprak aan de studenten van 't collegie. Vader Vyncke, die gloeiende ziele in een rusteloos lijf, sprak woorden van vier. Gustaf ving de sperken op; 't wierd warm in zijn herte; 't wierd helder in zijnen geest, en daar stond nu het land zijner droomen duidelijk voor hem. Hij zag den weg gebaand: hij zou geloofsbode worden in Africa.
Toen later Vader Vyncke'ns brieven uitkwamen, geen woord en ging er onbemerkt voor den leerling voorbij.