eene weke reizens. Nu, ik ben te uwen dienste, en zoo gij wilt, zullen wij van den avond al gereedschepe maken, om morgen, eer het dagstriemt, te vertrekken.’
‘Aanveerd,’ sprak de overste, ‘en, zoo gij man van uw woord zijt, gaan wij morgen het land uit. De koning zal uwe dienstveerdigheid rijkelijk vergelden.’ Daarmede vertrok hij.
Hij en was nog maar rechts uit den huize, of de jongeling sloop al een achterpoortje in den bosch en 't en verliep nooit geen halve ure, of hij stond reeds bij den wonderbaren boom.
Hij trok er een blad af en vroeg: ‘Wat staat er mij te doen, om de drie koningsdochters te verlossen, die bij de reuzen gevangen zitten?’
‘Gaat naar het koninklijk slot,’ zoo antwoordde de boom, ‘en daar tenden het peerdenstal zult gij eene opene plekke ontwaren daar geene slieten en staan. Gij zult daar strooi vinden; doet het weg; gij zult daar allerhande getuig en allaam vinden, ruimt het weg; en, als alles kante en klaar is, moet gij in 't midden van den vloer op eenen ijzeren knoop duwen, en dan seffens achteruit schuiven. Geheel de vloer zal opheffen, en gij zult eenen breeden wenteltrap aanschouwen. Daalt neder langs den trap en gij zult aanlanden bij de reuzen. Doch, let wel op, dat de reuzen u niet geware en worden, anders zal het uw leven kosten. Gij hebt al uwe zaken te vereffenen met de wiemtjes, die u zullen beschermen en bijstaan. Voor al het andere en moogt gij maar rekenen op uwe stalene kleedinge en op uw zweerd. De drie koningsdochters zijn trouwens bewaakt door drie gedrochten, die ze nooit en verlaten.’ De boom zweeg.
De jongeling zijn herte zwol op van blijdschap, als hij dit geheim vernam. Thuis gekomen, riep hij zeere zijn moeder bij hem, en zeide 't haar stilletjes: ‘Ik kom van den boom, en ik wete het middel om de drie koningsdochters te verlossen. Nemen wij met ons alles wat kostelijk is; wij en kunnen niet beter doen, als aanstonds te vertrekken naar het koninklijk slot, en hier alles in den brand te laten. Komt de bevelhebber morgen, hij zal