Zatlap = zatterik, dronkaard.
Als de katte niet thuis en is, spelen de muizen in 't meel.
Dat er daar een oogske vet op ware, 't en zou voor mij niet zijn.
't En is daar niet te vertinnen, (te doen), ofwel te winnen.
Een baloorde peerd is een peerd dat hangende ooren heeft, lijk de zwijns.
Broodnoodig = doodnoodig. Doodjammer, zonde en jammer = zeer jammer, zonde Gods.
Maakt u een bitje bemind = haast u een bitje.
Broek-af is een zeker kaartspel. Insgelijks: wieschen of wiezen, of wiesten.
Dat vrouwmensch daar, 't is lijk ne fierelaai. Fierelaai: iets dat stijf speiert, schettert of glinstert: iets dat in de oogen slaat.
Rollekabollen = hol over bol vallen.
Hij zal slachten van de kalanders: hij zal er hem uiteten.
Die beslagmaker stond daar te chachaaien.
De schijve = de hulle van ne pot.
Bedreeuwelen = vertroetelen, bederven, debbelen. Dretelteers = dreeuwel.
‘Plantstaken zullen wulgen worden’ = Poten zullen wulgen bedijgen = dat eerst kleen en flauw was, wordt met der tijd groot en machtig.
Stampepoef = Stampestovers, gestampte eerappels.
Hij en is geen haar te betrouwen, geen spiere, geen ziere.
Hij zal slachten van Coba's veugel: hij zal er nog deurekomen.
‘Tot daar!’ zei Mote, en hij bolde halfwege; en hij was algelijk jouw.
‘Redelijk!’ zei Paulus, en hij kreesch.
‘De liefde is blend,’ zei de vent, en hij kuste zijn kalf (of zijn zwijn) deur de doornhage.
G.V.d.P.