Ja, de vermaarde Heer Snoeck leent al zijne oude en kostelijke middeleeuwsche speeltuigen, om onze oude vlaamsche liederen eere aan te doen.
Wat zegge ik, nog een stapken, het stapken is gedaan, en, van verre en bij zijn de gadinghebbenden, vóór en na 't begin van dit jaar 1897, te Gent bijeengekomen, om oudvlaamsche liederen te hooren zingen, wie weet, misschien door gasten die geen woord vlaamsch en verstaan, verre van ooit een oud of een nieuw vlaamsch lied gezongen te hebben!
't Kan anders zijn ook, en kwalijk gegist van mij; vast gaat het dat de nieuwsbladeren verteld hebben dat die oude vlaamsche liederen, in die overgroote schouwburgzalen, eenigszins misklinken, 'k wil zeggen klinken gelijk het lied van een bie zou doen, ievers in eenen overgrooten brouwketel.
't Was zaterdag laatst, op den 30sten van nieuwjaarmaand, te Antwerpen, wederom al de beurt van onze oudvlaamsche liederen.
Daar heeft men gezongen van:
Ik ging lestmaal uit jagen,
Ghequetst ben ic van binnen,
en meer andere, die al, buiten een, in een boeksken staan, in een ‘tekstboekje’ namelijk, dat Joris De Bom liet drukken bij Fl. Melsen, t. 259, in de Dambruggestraat, te Antwerpen.
Dat is al wel en geheel wel, en 't zal nu waarschijnelijk ook allichte eens de keer en de beurte gaan worden van die schoone, middeleeuwsche, oude en echte vlaamsche tale, daar die liederen in gemaakt en gezongen wierden; tale, zegge ik, die men, sedert zoo langen tijd al, bezig