Van het nieuw Dietsch Heldendicht ‘Godwin en Adeltrude’
BIJ het doorbladeren van vreemde lettergewrochten, mist de lezer dikwijls veel genot, omdat land en lucht, volk en zeden, die in de beschrijvingen afgeschilderd worden hem onbekend zijnde, niet genoeg aan zijnen geest noch aan zijn herte en spreken. Soms zelfs, vindt men lieden, die geld en tijd ten beste geven, om de streke waar hunne helden leefden en streefden, te gaan bezoeken en bewonderen.
Dat gemis van genot, en die reize en zullen wij, Vlamingen, niet moeten ondergaan, bij het lezen van Godwin en Adeltrude, want het tooneel van het schouwspel, dat Eerweerde Heer Toussaint, ons voor onze oogen toovert, geheel en gansch op Dietschen of vaderlandschen grond ligt.
Weber heeft in Dertien Linden de Nethengouw, een gewest van het Duitschsprekende volk, voor den geest van zijne taalgenooten doen herleven, met eigen schoonheid en diep gevoelde dichterlijkheid. Zoo iets heeft onze vinder voor alle Dietschsprekende broeders gedaan.
De zate der volkeren die in dit heldendicht leven, is de grond van het oude heerlijke Vlanderen, dat strekte, ten Noorden, van Boonen, langs het blonde Noordzeestrand, tot aan de Schelde en dat ten Oosten en ten Zuiden, door dezen stroom, door Lei en Aa afgebakend was.
De Vlamingen en Sassen wonen te Oudenburg langs het zeestrand en in de dorpen van 't Noorden; de Moeringen in 't Zuiden rond Comen en de Leie; de Zweven meer Oostwaart; de Roomelingen houden in het Westen Mardyck, Boonen en Cassel bezet, en de Franken zitten te Doornijk gereed om den verrader Paulus hunne hulpe te bieden.
Brugge, Kortrijk, Meenen, Wervick, Poperinghe, Iper, Veurne, Diksmude, Torhout, Breedene, 't Vrijbosch en menige andere steden, dorpen en streken van Vlanderen, komen er beurtelings met hun volk te voorschijn. Er zijn er sommige vlekken, die dan misschien nog den naam