toegesneld, voor wiens leger zij zich jammerend op de knieën wierp. Nu kwam ook sir Francis door het raam en de sheriff door de deur binnen, terwijl Jessie en een jongere dienstmeid met alle teekenen van den grootste ontsteltenis op den dorpel staan bleven.
Toen sir Francis zijnen zoon in dien toestand zag, ontsnapte hem een kreet van ontzetting; daarop riep hij om Mr. Herbert.
Jessie liep heen en een paar minuten later kwam Herbert in de kamer, waarin nog steeds een onbeschrijfelijke verwarring heerschte.
‘Er uit! er uit! allen er uit!’ riep hij boven het rumoer uit. ‘Brengt den gevangene naar een andere kamer, mannen!’ ging hij voort en dit klonk zoo bevelend, dat de handlangers van den sheriff het heel natuurlijk vonden hem te gehoorzamen.
Daarmede was tegelijk ook Jim weggezonden; want deze wilde Ricardo niet uit het oog verliezen en trok den man die hem vasthouden wilde met zich de deur uit.
een zonderling rijtuig.
‘Wilt gij zoo goed zijn u voor een paar minuten te verwijderen; ik moet met den gekwetste alleen zijn,’ verzocht Mr. Herbert op hoffelijken doch beslisten toon aan sir Archibald en den baronet.
Sir Archibald tikte sir Francis zacht op den schouder.
‘Kom mee, baronet,’ zegde hij op dien achtingsvollen toon, dien een welopgevoed man ook tegenover een vijand moet aanslaan, zoodra hij dezen onder een diepe smart gebogen ziet: ‘kom mee, baronet! Het is beter zoo; laat den dokter bij den gekwetste; wij kunnen hier slechts hinderen en niet helpen!’
De baronet schrikte op en staarde sir Archibald aan als ontwaakte hij uit een droom. Deze nam intusschen zijn arm en voerde hem met zacht geweld weg. Aan de deur wendde hij zich om en riep: ‘Carola!’
Maar Carola verroerde zich niet; zij knielde nog steeds voor de sofa.
‘Indien gij sterk zijt, miss Carola,’ zegde Mr. Herbert, ‘kunt gij hier blijven en mij behulpzaam zijn.’
Als door een veer bewogen sprong Carola overeind.
‘Behulpzaam zijn? Ja,’ sprak zij, terwijl zij de verwarde haren uit het aangezicht streek. ‘Wat moet ik doen?’
‘In de allereerste plaats heb ik water en eene spons noodig.’
Carola vloog weg. Middelerwijl onderzocht Mr. Herbert de pols en den hartslag en scheen over zijn onderzoek voldaan.
Nadat Carola met het gevraagde terug gekeerd was, begon hij het bloed van Ralphs gezicht af te wasschen en nu zag men een kleine ronde wonde, die door een dunnen kogel toegebracht was. De kogel was kort bij den neus in de linker wang gedrongen. De neus zelf was eveneens een weinig gekwetst en men kon daaruit. de richting opmaken, die de kogel genomen had: toen het schot gelost werd, was het volle gezicht van Ralph niet naar de monding van de pistool gekeerd geweest; de kogel had derhalve den neus geschrampt en was aan de andere zijde in den wang gedrongen. Met eenige snelle betastingen deze linie volgende, had Herbert spoedig den zetel van den kogel ontdekt: hij was langs de wangbeenderen afgegleden en zat in de nabijheid van het oor vast.
Toen de dokter licht op het vreemde lichaam drukte, kromp Ralph smartelijk ineen en ontwaakte met een lichten kreet uit zijne onmacht.
‘Stil, stil!’ gebood Mr. Herbert op zeer zachten toon; ‘gij moet nog een oogenblik rustig liggen, opdat het bloeden niet opnieuw beginne! Miss Carola!’
‘Sir?’
‘Gij kunt sir Francis gaan melden, dat er volgens mijn voorloopig onderzoek geen onmiddelijk gevaar voorhanden is. En wees zoo goed mij wat linnen lappen te brengen.’
Miss Carola verdween onmiddellijk. Terwijl zij weg was, opende de dokter zijn instrumentendoos, legde wat pluksel op de wonde en daarover eenige reepjes hechtplaaster.
Hij was nog niet daarmee gereed, toen sir Francis in sir Archibalds gezelschap in de kamer trad.
‘Is het waar, Herbert, is er wezenlijk geen gevaar voorhanden?’ vraagde hij.
‘Voor zooveel ik zien kan tot dusverre niet. Wat er komen kan, weet ik niet. Hoofdwonden genezen overigens licht; aders zijn niet gekwetst en de kogel zit tamelijk ondiep bij het oor. Of het jukbeen gesplinterd is, laat zich nog niet zeggen; voelen kan ik niets.’
‘Hoe vervoeren wij hem het beste?’
‘Mijn huis staat ter uwer beschikking, sir Francis.’
‘Gij zijt wel vriendelijk, sir Archibald!’ verzekerde de baronet. ‘Inderdaad zeer vriendelijk!’ herhaalde hij met een warmen handdruk.
‘Maar mag ik u doen opmerken, sir Francis, dat Mr. Ralph mijne dochter te hulp gesneld is.’
Intusschen kwam Carola met een pak linnen binnen.
‘Hier, vouw dit tot een compres samen, doop het daarna in het water en wring het dan uit.’
Met deze woorden reikte Mr. Herbert Carola een lap linnen ter grootte van een zakdoek; een ander stuk scheurde hij in smalle reepen en gaf ze aan het meisje met het verzoek ze tot een band aaneen te naaien.
Terwijl Carola ieverig bezig was met de haar opgedragen taak te volvoeren, wendde Mr. Herbert zich tot de beide heeren:
‘Ik zie er geen zwarigheid in om Mr. Ralph te vervoeren, maar zou toch aan een draagbaar of een boot boven een rijtuig de voorkeur geven, daar de geringste schok hevige pijnen veroorzaken zal.’
‘Bedien u van mijne boot,’ meende sir Archibald. ‘Tot aan den oever zullen wij Mr. Ralph dragen.’
‘O! ik kan loopen!’ betuigde Ralph.
‘Wij zullen zien,’ antwoordde Mr. Herbert kortaf.
Intusschen was het verband gereed gekomen en een hechtplaaster over het gekwetste deel van den neus gelegd. De compres werd aangebracht en vastgebonden.
‘Beproef eens eenige stappen te doen?’ bevool de dokter.
Ralph stond op; zoo dikwijls hij zich echter op het linkerbeen steunde, trilde hij van pijn.
‘Waartoe zou die marteling dienen? Pak eens aan. Francis!’
Met deze woorden vatte Herbert met zijne rechterhand de linker van den baronet.
‘Zoo! dat is een voortreffelijke zetel. En nu, Ralph, moet gij u met de handen goed aan onze schouders vasthouden.’
Op deze wijze werd Ralph licht en zeker door de beide heeren naar beneden gedragen. Zij kwamen juist op het voorplein toen de sheriff met zijne lieden het verliet, met Ricardo geboeid in hun midden. Aan de gevangenneming van Jim dacht niemand meer. Deze liep achter de groep en stiet half in de engelsche en half in de hindostansche taal een vloed van volzinnen uit Voor zooveel men de woorden verstond, kenmerkte zijne welsprekendheid zich meer door kermachtighied dan door hoflifelijkheid en wat hij Ricardo in het hindostansch toeriep waren ook wel geen gelukwenschen en liefelijkheden.
Mr. Herbert riep den jongen en bevool hem naar het slot te loopen, een boot te zenden en een baar met een matras aan den watertrap van het slot gereed te houden.
‘Gij kunt van mijne boot gebruik maken.’ merkte sir Archibald aan. ‘Ik heb gelukkig nog een grootere boot ter beschikking en het is daarom niet noodig, dat de gekwetste een wijl aan den oever op een voertuig wachte.’
De baronet beet zich op de lippen. Weigeren was inderdaad zijn zoon een onaangenaamheid aandoen; aanemen echter was vurige kolen op zijn eigen hoofd stapelen wegens de ongelukkige bootgeschiedenis
Mr. Herbert was intusschen minder angstvallig. Wat gaf hij om de vurige kolen, die het hoofd zijns vriends verzengden? Hij bekommerde zich voor alles om zijn patiënt en nam dankbaar een voorslag aan, die trouwens reeds een begin van uitvoering gekregen had; want sir Archibald had terstond de noodige bevelen gegeven om de voor de inrichting van een gemakkelijk leger noodige kussens in de boot te brengen.
Op die wijze werd Mr. Ralph zonder ongeval naar het vaderlijk vlot vervoerd, waar hij natuurlijk de zorgvuldigste verpleging vond.
(slot volgt.)