Allerlei.
Diamant tot het boren van tunels.
In den laatsten tijd heeft men tot het boren van tunnels machines vervaardigd, waarbij zwarte diamanten als zagen dienst doen om den harden steen klein te krijgen. Gelijk de meeste boormachines zijn ook de bedoelde werktuigen van een zoogenaamden stempel voorzien, die al ronddraaiende in den grond voortdringt, maar terwijl die stempels tot heden slechts met scherpe messen waren gewapend, zijn die van de nieuwste machines met diamanten bezet, zoodat die machines zich ook door de hardste steenlagen beenboren.
Hoe opmerkelijk deze nieuwe uitvinding intusschen is, kan het denkbeeld, waarop zij berust, toch niet nieuw genoemd worden; want uit de jongste onderzoekingen blijkt dat het aanwenden van diamant tot het zagen van harde steenmassa's reeds in de vroegste oudheid bekend was. Sedert jaren hielden de geleerden zich bezig met de vraag door welke hulpmiddelen de oude Egyptenaars er toch wel in geslaagd konden zijn, het ijzerharde materieel hunner piramiden, obelisken, sfinxen en tempels zoo doelmatig te bewerken. Thans is het evenwel den duitschen oudheidkundige Flinders Petrie gelukt uit half afgewerkte of als mislukt weggeworpen stukken van egyptische steenhouwerij aan te toonen, dat de diamant bij al dat werk eene hoofdrol gespeeld heeft. Hij verzekert dat de Egyptenaars zoowel rechte als gebogen zagen, alsmede stevige, deels buisvormige boren moeten gehad hebben, welker tanden of snijkanten uit edelgesteenten bestonden. Ook de hierogliefen of letterteekens, waarmede de egyptische bouwgewrochten overdekt zijn, kunnen alleen zijn uitgebeiteld met werktuigen, welker spitsen harder dan de steenmassa waren, en nu is uit talrijke proeven gebleken dat alleen de diamant die vereischte hardheid bezit.
Dat de Egyptenaars wel degelijk het gebruik van diamantzagen kenden, moet vooral duidelijk gebleken zijn aan de piramide van Ghizeh, waaraan men zien kan dat de zaag tweemaal scheef ingesneden heeft. Verder blijkt dat gebruik van diamant tot het bewerken van harden steen ook uit zeer schoone proeven van oud-egyptische steendraaierskunst, welke men in het Britsch Museum bewondert, en vooral uit eene vaas, welker wand aan den hals slechts één en een kwart millimeter dik is, ofschoon zij uit eene buitengewoon harde steensoort bestaat.
Hieruit ziet men dus alweer dat de negentiende eeuw bij al haar vindingrijkheid tog niet het monopolie der uitvindingen bezit, en dat zij dikwijls als nieuw een denkbeeld aan de hand doet, wat al voor eeuwen toegepast werd, maar sedert in vergetelheid is geraakt.