Parmigiano bij de plundering van Rome.
Den 6 mei 1527 viel een leger van 20,000 Duitschers, 6000 Spanjaarden en 14,000 Italianen Rome aan, en overmeesterde de heilige stad; doch wat het noodlottigste was volgde op die inneming, namelijk eene plundering, die acht volle maanden aanhield. De soldaten, die zich hieraan schuldig maakten, waren in dienst van Karel V en ofschoon de keizer niet alles kan ten laste gelegd worden in deze bloedige gruweldaden, is het toch zeer moeielijk zijn gezag teenemaal vrij te pleiten.
Venetië, Florence en Engeland hadden, even als de H. Stoel, de zijde gekozen van den franschen koning Frans I, Karels doodsvijand en dit was de reden dat de keizer Italië vernielde en brandschatte. De grootste plichtige in dit werk was echter de connetable van Bourbon, die het wapen tegen zijn eigen land, tegen Frankrijk, voerde en ook de aanvoerder der duitsche lansknechten, Frundsberg, een aanhanger der leer van Luther, en die in deze plundering met een gevoel van haat tegen Rome en zijne leer, te werk ging.
‘Als ik ooit in Rome kom,’ had die woeste kerel gezegd, ‘dan hang ik den Paus op.’ Zijne soldaten waren niet beter dan hij: het waren duitsche huurknechten, en men weet dat toen reeds Duitschland door het lutherdom vergiftigd was.
Toen die benden in het schoone Italië vielen, onderhandelde de Paus reeds over den vrede met den keizer en had dan ook een goed deel van zijn leger afgedankt. Vrede maakte echter de rekening niet van die lansknechten. Men weet dat de soldaten, in die dagen, werden aangenomen op hoop van plundering: na het innemen eener stad werd hun een dag of twee dagen plundering toegestaan en mocht het zijn dat hunne soldij niet aangezuiverd was, dan vonden zij in de plundering de vergoeding voor het gemis van betaling.
Dat was ook hier het geval en reeds bij den inval van Italië maakten de troepen zich aan die wijze van zelfbetaling plichtig. Frundsberg wenschte echter te Rome te kunnen geraken, om er zijn lievelingsplan ten uitvoer te brengen; hij wilde de troepen aanzetten om den tocht te bespoedigen. Te vergeefs! Frundsberg werd door eene beroerte getroffen, moest zich uit het leger verwijderen en stierf eenzaam en verlaten op het slot van Mindelheim.
Met hoop op rijken buit wilden de Duitschers echter naar Rome en de plichtige Bourbon nam het op zich hen derwaarts te leiden. Toen men te Rome de aankomst van die plunderzieke bende vernam, trachtte iedereen zijne schatten te bergen; velen begraafden deze. Den 5en mei lag de connetable met zijne horde onder de muren der stad, waar hij door een kogel gewond werd en kort nadien den geest gaf.
Nu waren de bandieten zonder meester; zij kozen dus zelf hunnen aanleider, zooals dit te dien tijde altijd gebeurde. Zes duizend man werd vermoord, de stad geplunderd en ten deele afgebrand, terwijl Paus Clemens VII en zijne kardinalen, uit het fort San Angelo, weenend op die verwoesting neerstaarden.
Wat die duitsche Lutheranen in hunnen schelmschen haat en geldzucht pleegden, doet de plundering van Rome onder Alarik verbleeken. Wie niet wilde doodgeslagen worden, moest met handenvol gouds zijn leven afkoopen. Wat er verbrand en vernield werd, schatte men op 20 millioen goudguldens; 13,600 huizen waren door het vuur vernield en men rekent dat er 10,000 menschen omkwamen
De verwoesting van Rome doet aan die van Antwerpen, tijdens de Spaansche furie, denken, ofschoon te Rome de vernielde kunststukken in oneindig grooter getal waren dan wel hier. De straf bleef niet uit: de pest verscheen met al hare afschuwelijkheden: 2500 Duitschers stierven en de bevolking zelve werd zoodanig gedund, dat haar cijfer van 90,000 op 32,000 viel.
De duitsche schilder Stegman heeft een der tafereelen, tijdens de plundering, op het doek gebracht. 't Is echter geene bloedige episode, maar wel eene die de grootheid der kunst doet uitschijnen. Parmigiano, alzoo geheeten omdat hij uit Parma geboortig was, werd in zijn werkhuis overvallen door eene bende plunderaars, op het oogenblik dat hij aan eene Madonna schilderde, en deze was zóó prachtig dat de bandieten verbaasd stonden en het stelen en moorden vergaten. Parmigiano moest echter een aantal teekeningen leveren om zijne vrijheid te koopen en werd ten slotte, door andere lansknechten, toch nog arm gemaakt.
Stegman heeft zich echter vergist in het onderwerp; volgens de kronijken schilderde Parmigiani, op het oogenblik dat zijn atelier overrompeld werd, aan eene zwevende Moeder Gods; doch niet aan die welke de kunstenaar weergeeft. Deze bevindt zich in het Pittipaleis te Florence en is gekend onder den naam van de ‘Madonna met den langen hals.’ De samenstelling van den duitschen meester is echter hoogst verdienstelijk en vormt een aangrijpend tooneel.