VIII.
Het is ongeveer vijf uur in den morgen. De dag breekt aan en zijn jong licht dringt tus schen de spleten der gordijnen door en worstelt met het walmende licht eener lamp.
Een man zit aan een met papieren overdekte schrijflessenaar en schijnt in diep, ernstig nadenken verzonken te zijl. Van tijd tot tijd staat hij op en loopt met groote stappen op en neer. Dan gaat hij weer zitten en blaêrt met koortsachtige gejaagdheid in den voor hem liggende bundel acten. Het is de prefect van policie van Puebla. Ofschoon hij ternauwernood vijftig jaar oud was, had aanhoudende arbeid reeds lang zijn voorhoofd met diepe voren geploegd. De gansche levenskracht, die hij nog volop bezat, scheen zich in zijne oogen vereenigd te hebben. Zij werden half door de zware wenkbrauwen bedekt, openden zich echter op het oogenblik, dat men zulks het minst verwachtte, wagenwijd om een dier doorborende blikken te laten uitschieten, voor welke de misdadigers siddderden.
De deur van het kabinet werd zachtkens geopend. Pedro, de bediende van den prefect, kwam op de teenen binnen met een bos hout onder den arm.
‘Wat is het, Pedro? Is de jonge man er nog niet geweest, die gister tot middernacht bij mij was?’
‘Caballero? Die wacht reeds sinds een half uur in het voorvertrek.
‘Hij kan terstond binnen komen,’ riep de prefect.
De deur opende zich en Carlos Moro stond voor het machtige hoofd der policie.
‘Aha! zijt gij daar eindelijk!’ riep deze.
‘Ik heb u met groot ongeduld verwacht. Uwe mededingen van gister avond hebben mij geheel uit den slaap gehouden.’
Daarop vestigde hij een doorborenden blik op Carlos en zegde scherp: ‘Maar gij hebt mij toch niets voorgelogen?’
Carlos verdroeg dien blik met de grootste bedaardheid. Geen spier van zijn gelaat vertrok zich en met vaste stem antwoordde hij: ‘Ik zweer, dat elk woord mijner vreeselijke geschiedenis, welke ik gisteren verhaalde, de zuivere waarheid is.’
‘Neen, neen,’ morde de beambte, als met zich zelven sprekende, ‘met zulk eene stem en met dezen oogslag liegt niemand.’
Na een korte pauze ving hij weer aan:
‘Ik heb wellicht eenige bijzonderheden van uwe geschiedenis niet goed gehoord. Vertel ze mij nog eens geheel van het begin tot het einde. Ik heb de acten laten halen, om een en ander met elkander te vergelijken ‘
Carlos Moro begon te verhalen. Alles dag voor dag, zelfs de onbeduidendste voorvallen van het geheimzinnige drama deelde hij mede.
Het verhaal duurde lang. Toen het geëindigd was, en Carlos zijn verhouding tot Leonita en haren rechtschapen vader, zijne vertwijfeling en zijn vlucht uit de hoofdstad Mexico naar Puebla schilderde en hoe hij met honger, gebrek en allerlei ontberingen tot dusverre geworsteld had, ging de prefect van policie ontroerd eenige malen langzaam in zijne kamer op en neer en bleef daarop voor Carlos staan.
‘Bezit gij op het oogenblik niets? Hebt gij geen betrekking?’
‘Ik bezit geen enkele reaal.’
‘Wilt gij als policie-agent in mijn dienst treden en mij helpen om de misdadigers te ontmaskeren?’
‘Ja, ja!’ riep Carlos hevig ontroerd, ‘niet uit wraakzucht maar om de maatschappij van deze monsters te verlossen.’
‘Goed!’ hernam de prefect; ‘van nu af zult gij onder mijne rechtstreeksche bevelen staan. In twee maanden moogt gij niet op straat verschijnen en in dien tijd zal ik mij alle mogelijke moeite geven van u een bekwamen, voor den staat nuttigen policie-agent te maken. Dezen tijd zal ik ook benuttigen om de misdadigers op het spoor te komen.’
Daarmede nam het gesprek een einde. Carlos werd een zeer eenvoudige kamer aangewezen en dagelijks bracht de prefect van policie eenige uren met hem door, tot Carlos op zekeren dag zijn aanstelling als policie-beambte werd uitgereikt, met den last zijn dienst te aanvaarden. Op zijn eerewoord moest hij beloven niemand eenige meedeeling te doen of brieven aan niemand wie het ook zij te richten. Ondanks alle omzichtigheid was er echter geen spoor van Cano en Vanega te vinden. Op die wijze verliepen bijna twee maanden, toen plotseling geheel Mexico door een nieuwe moordgeschie denis in onrust gebracht werd.
De rijke haciendero Refugio werd op zekeren morgen dood in zijn kamer gevonden. De huisdokter erkende, dat hij geen natuurlijken dood gestorven, maar vergiftigd was. De verdenking viel op zijne jeugdige echtgenoote, die terstond gevangen genomen werd. Aanvankelijk beweerde zij onschuldig te zijn, bekende echter later, dat zij van een oud wijf, Pinna geheeten, bijgenaamd de heks van Monterey, het gift had bekomen en het aangewend had om zich van haren echtgenoot te ontslaan.
De geheele policie was op de been Nauwelijks hoorde Carlos den hem bekende naam Pinna, als hij den prefect van policie er opmerkzaam op maakte, dat het dezelfde naam was, waarmede de aan Leonita gerichte brief was onderteekend. Dadelijk werd hij van de noodige volmachten voorzien en ontving hij bevel, ten spoedigste naar Mexico te vertrekken en de policie aldaar met raad en daad te ondersteunen. Reeds den volgenden morgen zat Moro in de diligence en reed naar Mexico - maar als gevolmachtigd policie-beambte. Doch bijna een half jaar verliep zonder eenig resultaat Refugio's echtgenoote zat in de gevangenis. Van Cano, Vanega, Pinna en José was geen spoor te ontdekken.
Schurken, oplichters, dieven en roovers kunnen in geen ander land met zooveel zekerheid hun spel drijven als in Mexico. Hier vindt men lieden, die zich voornaam kleeden, prachtig wonen, valsche namen dragen, hooge en rijke familie voorwenden en zich overal weten in te dringen. Zij maken inkoopen bij lieden, wier vertrouwen zij op die wijze gewonnen hebben en zoodra zij genoegzaam voorzien zijn, verdwijnen zij met den buit
Joden, die in de straten en stegen der stad oude kleeren koopen, komen onder dit voorwendsel in de huizen der voorname lieden, nemen de plaatselijke inrichting nauwkeurig op en verbinden zich door geschenken en geld met de dienstboden - en op zekeren dag is de heer des huizes bestolen zoo niet vermoord. Er bestaan oplichters, die alleen kooplieden bedriegen Een der gauwdieven speelt den koopman, huurt een schoon huis benevens een kantoor en heeft volgens allen schijn een uitgebreide zaak en veel klanten. Een of twee zijner spiesmakkers spelen voor klerken en winkelbedienden, terwijl anderen de liverei der bedienden dragen. Dames, die eveneens in de onderneming betrokken zijn, komen met rijtuigen voor de deur, doen belangrijke inkoopen en laten het gekochte thuis brengen. Op deze wijze wordt het vertrouwen gewonnen en aanvankelijk biedt men aan contant te betalen, tot men zijn doel bereikt heeft. Van lieverlede komen er vele wissels in omloop; de ingekochte artikelen worden verpand en van de hand gedaan en zoodra de bedriegers zooveel bij elkander geraapt hebben als eenigszins mogelijk is, verhuizen zij met de noorderzon - en zijn allen spoorloos verdwenen.
Eene menigte andere gauwdieven legt zich uitsluitend toe op het afzetten der landlieden en Indianen, die naar de stad komen, om inkoopen te doen; zijn deze eerst in het net gelokt dan worden zij gewis van hun meegebracht geld beroofd. Wederom anderen hebben het op de postkoetsen gemunt, die op- of afgeladen worden, stelen pakken, en verzinnen ongelooflijke kunstgrepen om hun buit meester te worden. Naast deze oplichters en bedriegers bestaan er ook nog een tallooze menigte spelers en speelhuizen, geordende dieven- en rooverbenden, die des nachts in de huizen inbreken en de straten onveilig maken. En de policie? De policie in Mexico loert bijna alleen op staatkundige misdadigers. Daar bij elke mexicaansche staatsomwenteling, te beginnen met den president tot den stedelijken lantaarnopsteker toe, alles zijne betrekking verliest en door andere personen vervangen wordt, zoo is het zeer verklaarbaar, hoe men hoofdzakelijk staatkundige woelgeesten en tegenstanders in het oog houdt en vervolgt. Komt er echter eens een geval voor, dat de hoogere beambten de policie eene zaak in handen nemen, dan kan men verzekerd zijn, dat noch een fransche, noch een engelsche policie-beambte zijn taak met meer beleid en slimheid zal ten uitvoer brengen dan een mexicaansche. Gewoonlijk wendt dan de amerikaansche policie