ten opzichfe van twee personen gelijk en wel alleen daarom dat zij omtrent hen alle mogelijke voorzorgmaatregelen in acht namen, om hunne liefde ten minste voorloopig verborgen te houden. Deze beide personen waren de wederzijdsche vaders. Voor het tegenwoordige ware het ook geheel nutteloos geweest hen met hunne plannen voor de toekomst bekend te maken. De vaders hadden elkander slechts zelden gezien, nooit gesproken, kenden elkander ter nauwernood, verfoeiden nochtans elkander en waren geneigd het slechtste van elkander te gelooven. Hier moest eerst een berg van vooroordeelen weggegraven worden en daaraan arbeidde men onvermoeid, maar tot dusverre zonder merkbaar gevolg.
Ricardo overzag dezen staat van zaken gemakkelijk en stelde zich de vraag hoe hij te werk zou gaan. Dat het hart van Carola aan een ander toebehoorde was de onaangenaamste hinderpaal, die zijne plannen doorkruisen kon. Had hij slechts tijd gehad, zou hem ook dit zeer weinig bekommerd hebben, maar hij had naast.
Het eenvoudigste ware geweest sir Archibald op de zaak opmerkzaam te maken, en dan zou Carola gelegenheid gévonden hebben er zich van te overtuigen, dat zij geen hoop mocht Koesteren den zegen haars vaders op deze verbintenis te erlangen. Maar dit zou Ricardo blootgegeven en hij daardoor tusschen zich en Carola een scheidsmuur opgericht hebben, die niet meer af te breken ware geweest. Hij moest de zaak derhalve slimmer aanvatten: hij moest een nieuwen twist tusschen de beide huizen in het leven roepen, die aan de oude vlam nieuw voedsel gaf, waarin ook de jongelieden onwillekeurig betrokken en daardoor natuurlijk van elkander vervreemd zouden worden, zonder dat hij daarbij de gehate rol eens verraders speelde. Door den iever, welken hij daarbij voor de zaak van sir Archibald dacht te ontvouwen, hoopte hij dezen te winnen en zoodoende zijne eigene bedoelingen een goed eind nader te komen.
Hoe hem zulks op de schijnbaar onschuldigste manier gelukte, hebben wij reeds geschilderd. Het was volstrekt niet aan zijne onbekendheid met de grenzen te wijten, dat Ricardo op het gebied der Macleans vischte: hij kende de grenzen zeer nauwkeurig en ware tot voor het slot geroeid, om den baronet tot een daad van gezag ter handhaving zijner rechten uit te lokken. Zijn verontwaardigd optreden bij sir Francis was welberekend en toen de baronet hem liet overzetten, wierp hij het goudstuk met voorname geringschatting tot drinkgeld voor den jager in de boot. Hij zag, dat hij gadegeslagen werd en had juist het doel, hetwelk Ralph hem toedichtte. Eveneens kwam hem de inbeslagneming der boot zeer gelegen: hij wilde sir Archibald tot een gerechtelijke vordering om teruggave daarvan bewegen en rekende er vast op, dat een van weerszijden met verbittering gevoerd proces om zulk een onbeduidend voorwerp een haat moest doen ontstaan, waarin ook de beide gelieven zouden deelen. De steen was nu aan het rollen gebracht en het kwam er nog slechts op aan hem van tijd tot tijd een schop te geven, opdat hij niet tot stilstand kwam.
Dat waren de gedachten, die Ricardo bezig hielden, terwijl hij, eene italiaansche aria neuriënde, langzaam naar den ouden burcht terugkeerde.
Het oude gebouw lag nog achter een dichten groep hoogstammig geboomte verscholen, toen sir Archibald hem reeds in de grootste opgewondenheid te gemoet kwam. Bij zijn verschijning nam de Italiaan eveneens den schijn van een hevige gemoedsbeweging aan. Hij verhaastte zijn stap, zwaaide met de armen in de lucht en nog was sir Archibald meer dan twintig passen verwijderd, toen Ricardo hem op den toon der grootste verontwaardiging toeriep: ‘Ik moet erkennen, sir Archibald, dat gij daar een buurman hebt, die ondanks zijne grijze haren nog dringend behoefte heeft aan eenige opvoeding!’
De opgewondenheid van sir Archibald had intusschen niet uitsluitend haar grond in de verontwaardiging over de onvriendelijke handelwijze van den baronet De Engelschman is een man van de wet en de eerbied voor de wet wordt hem als aangeboren. Zijne gemoedsbeweging sproot namelijk alleen daaruit voort dat de baronet een gerechten grond had zijn afkeer jegens hem aan den dag te leggen. Hij zou er veel voor gegeven hebben als zijn gast niet over de grenzen gevaren was, en toen hij het gewaar werd, was hij ook terstond toegesneld om hem daaromtrent in te lichten. Hij was echter, gelijk de lezer weet, te laat gekomen en kon er nog slechts getuige van zijn hoe de boot naar den anderen oever gevoerd werd.
‘Hoe is het u gegaan, mijnheer de markies?’ vraagde sir Archibald daarentegen, zonder de verbolgenheid van Ricardo te kunnen deelen. ‘Gij ziet mij in de pijnlijkste verlegenheid! Waarom zijt gij niet binnen onze grenzen gebleven? Geen Engelschman laat zich dit welgevallen!’
‘Maar, sir Archibald, aan de vischvijvers op mijne bezittingen zie ik engelsche toeristen met dozijnen zitten visschen. Mijne opzichters zijn verwittigd tegen vreemdelingen voorkomend te zijn.’
Ricardo zegde dat niet zonder gevoel van eigenwaarde en sir Archibald had volstrekt geen grond deze pocherij geen geloof te schenken. Hij wist toch zelf hoe weinig sommige Engelschen op reis eens anders rechten eerbiedigen en hoe juist daardoor, ofschoon geheel ten onrechte, de geheele natie in discrediet gebracht wordt.
‘Een ander zou er ook waarschijnlijk wel niets in gezien hebben,’ meende sir Archibald; ‘maar gij weet, in welke verhouding ik met den baronet sta en zijne ongemanierde handelwijze geldt veel meer mij dan u. Wat ik u bidden mag, vertel mij eens, hoe heeft hij zich gedragen?’
‘Ik heb hem verklaard, dat gij aan de zaak geheel onschuldig waart, dat ik in mijne onbekendheid met de grenzen deze overschreden heb, dat ik zijn aanspraak op de gevangen visch erkende. Hij bleef er evenwel bij uw boot te behouden - of gij moest u bij hem verontschuldigen.’
‘Ik mij verontschuldigen?’ viel sir Archibald plotseling verbitterd uit. ‘Liever mag de boot aan haren ketting verrotten! Ik heb niets tegen hem misdreven en behoef dus geen verontschuldiging te maken.’
‘Dat is ook mijne meening,’ hernam Ricardo. ‘Het doet mij alleen leed, dat ik u in ongelegenheid gebracht heb. Indien gij liet mij wildet veroorloven, zal ik eene andere boot ter uwer beschikking stellen.’
‘Mijnheer de markies,’ merkte sir Archibald hooghartig aan, ‘dit verlies treft mij, en zoo ik een andere boot noodig heb, zal ik er een aanschaffen.’
‘Ik heb van een edelman geen ander antwoord verwacht; gij zult echter ook mijn standpunt begrijpen, dat mij dwong om dezelfde redenen een aanbod te doen, die u noopten het af te slaan.’
‘Laten wij daar niet verder over spreken!... Het is niet de waarde van de boot, die mij zoo toornig maakt...’
‘Maar de onbeschofte manier, waarmee de baronet te werk ging,’ vulde Ricardo aan en liet er oogenblikkelijk op volgen: ‘Maar zou hij ook wezenlijk zoo volkomen in zijn recht wezen? Ik zou het betwijfelen en daarover gaarne eens een rechtsgeleerde raadplegen. Zoudt gij zoo goed willen zijn mij het adres van uw advocaat te geven?’
Sir Archibald onthutste. ‘En waarom zou hij niet in zijn recht zijn?’ vraagde hij twijfelachtig.
‘Daar alle omstandigheden bewijzen, dat hier eene onbekendheid met de bestaande grenzen en geen opzet de aanleiding der inbeslagneming is. Had ik willen stroopen, waartegen reeds mijne stelling in de maatschappij pleit, dan zou tk zonder twijfel daartoe mijn tijd beter gekozen hebben en evenmin de schuit van het slot zoo dicht hebben laten naderen.’
De zaak begon sir Archibald in een ander daglicht voor te komen. Indien hij er in gelukte een veroordeelend vonnis tegen den baronet uit te lokken, had hij een glanzende revanche voor de hem aangedane smadelijke bejegening genomen. Hij zou dan niet alleen geen verontschuldiging gemaakt maar den baronet de vernedering toegevoegd hebben hem zelf de boot te moeten afgeven.
Toen beiden den ouden burcht bereikten was sir Archibald in den geest reeds met dit proces ingenomen en hoe grondiger hij met Ricardo de zaak besprak, hoe duidelijker het hem werd, dat hij ze voor het gerecht brengen moest. De zegepraal, die hij behalen zou, kwam hem steeds uitlokkender en schitterender voor.
Dit duurde zoo lang tot men aan de middagtafel zat. Eerst bij den maaltijd vernam Carola, die den geheelen morgen in het huishouden bezig geweest was de ophanden zegepraal der Waterfields op de Macleans. Maar gelijk Ricardo wel vermoed had, vond hij het jonge meisje volstrekt niet met dit vooruitzicht ingenomen. Hij liet ook hier met slimme berekening sir Archibald alleen de zaak uiteenzetten. Hij had den steen opgenomen en werd nu met genoegen gewaar met welk een krachtige hand sir Archibald dien slingerde, ja, hij kon zelfs in den loop van het zeer verhit gesprek de bemerking laten invloeien, dat hij nog niet zoo geheel en al van de gelukkige uitkomst van het proces overtuigd was en het in ieder geval geraden scheen eerst na een rijp beraad een rechtgeding aan te vangen.
Deze twijfel verwierf hem dan ook een dankbaren blik uit de schoone oogen van Carola, en de markies bleef niet in gebreke er reeds over te denken welk nut hij uit deze gunstige gemoedsgesteldheid kon trekken, toen sir Archibald nog de ergernis schilderde, die de Macleans zou vervullen als zij de boot teruggeven moesten.
Na den maaltijd wilde sir Archibald dadelijk naar de hoofdplaats van het graafschap rijden; daar woonde de zaakwaarnemer, die de weinige rechtszaken der Waterfields als koopacten en dergelijken bezorgde. Een eigenlijk rechtsgeleerde was het niet, doch meer een praktische man van zaken, die evenwel in de wetten goed thuis was en zeer zeker gepasten raad geven kon en zou.
Ricardo maakte gebruik van het oogenblik, dat sir Archibald naar buiten ging om de noodige bevelen voor de reis te geven, om het tegenover hem zittende jonge meisje gade te slaan, dat in droevige gedachten verzonken voor zich op haar telloor staarde.
Een heerschte een lang zwijgen, dat Ricardo eindelijk verbrak met de bemerking: ‘Het komt mij voor, miss Carola, alsof dit voorgenomen proces u geen genoegen doet.’
Carola schrikte bij deze woorden op, zag den spreker verward aan en streek dan heure haren verlegen achter de slapeu terug:
‘Vergeef mij, mijnheer de markies, ik was met mijne gedachten elders.’
‘Ik zou het niet gewaagd hebben,’ antwoordde Ricardo, terwijl een fijne lach om zijn mond speelde, ‘u in mijne onbeduidende tegenwoordigheid terug te roepen, had ik niet meenen te bespeuren dat deze gedachten volstrekt niet van aangenamen aard waren. Ik bracht ze met het twistgeding in verband...’
‘Ja, ja,’ viel Carola hem in de rede; ‘gij hebt gelijk! Ik zie geen nut in dit twistgeding. Het onderwerp is een oude boot van zeer geringe waarde: Hoedanig ook de uitkomst zij, in ieder geval zal zij de reeds gespannen verhouding nog aanmerkelijk verbitteren.’
‘Ik ben er waarlijk ontroostbaar over, beste juffer, dat ik de oorzaak van dit twistgeding zijn moest.’
Carola haalde de schouders op. ‘Ik kan u ten minste de verzekering geven, dat ik u voor de onschuldige oorzaak houd,’
‘Hoe dit ook zij,’ hervatte Ricardo met warmte, ‘ik wil indien gij het verlangt, mijn best doen om het proces te stuiten.’
‘Ach ja, doe dat! Gij zoudt mij daardoor zeer verplichten. Rijd met mijn vader mee en leg onzen zaakwaarnemer het gebeurde naar