Java's Planten- en Dierenwereld.
(Vervolg en slot.)
Uit de overweldigende menigvuldigheid der plantenvormen, zoowel in de lage als in de neuvelachtige streken van Java vermelden wij hier nog den teak- of djattiboom, welks hout om zijne groote vastheid en wijl het soortgelijk lichter is dan eikenhout, hoofdzakelijk als scheepstimmerhout, voor havenwerken en dwarsliggers op spoorbanen gebruikt wordt.
De teakboom behoort tot de weinige boomen tusschen de keerkringen, die gedurende het droge jaargetijde plotseling hunne bladeren verliezen. De meeste tropische planten worden langzamerhand van hunne oude bladeren beroofd, terwijl er zich voortdurend nieuwe vormen, zoodat zij nooit volkomen kaal worden als onze boomen in den winter. Worden onze europeesche boomen naar de keerkringen overgeplant, dan deelen zij ook in het voorrecht van een eeuwigen bladertooi, doch ten koste der vruchten; want daar al de kracht van den boom zich tot het vormen der bladeren concentreert, blijven de vruchten zoo klein dat ze zelfs in de koele bergstreken nooit tot rijpheid komen
Van den upas- of giftboom, die tot oostelijk Java beperkt is, heet het dat hij giftige dampen uitwasemt, welke eene doodelijke werking zouden uitoefenen op menschen, die onder zijne schaduw rusten, terwijl zelfs vogels, die er maar over heen vliegen, levenloos zouden neervallen. Dat is sterk overdreven, hoewel het geen twijfel lijdt dat de boom een melkachtig giftsap bevat, waarmee de Javanen hunne lans- en pijlspitsen vergiftigen.
Verlaten wij eindelijk de heuvelstreken om ons in de maagdelijke bosschen te wagen, die zich mijlen ver tot aan de toppen der bergen uitstrekken, dan doet zich een geheel nieuw, verrassend en grootsch schouwspel aan onze blikken voor. Hier, waar de mensch nog bijna den voet niet gezet heeft, vertoont zich de echt javaansche plantenwereld in al hare oorspronkelijke pracht. - Het is haast niet mogelijk zich door het netwerk der ineengekronkelde planten van zulk een oorspronkelijk bosch heen te worstelen, wanneer men zich niet met een hakmes in de hand een weg baant of de voetpaden van den rhinoceros volgt. Met waarlijk kwistigen overvloed heeft de natuur deze oorden versierd. Waar de bodem niet toereikend is om den weelderig opschietenden gewassen eene plaats te geven, daar moeten de hoogstammige reuzen van het bosch hunne armen leenen om de tallooze woekerplanten te dragen, die elkander deze gastvrijheid nog onderling betwisten.
Onder al die woekerplanten, welke op de schors der boomen tieren, vallen ons dadelijk de orchideeën op, die zich door eene verwonderlijke kleurenpracht en een aromatischen geur onderscheiden en vaak in meer dan twintig verscheidenheden op éénen boom vertegenwoordigd zijn. Van de toppen der boomen hangen de dikke, soms honderden voeten lange stengels der slingerplanten af, die zich als reuzenslangen om de stammen kronkelen of als zware kabels tusschen verschillende boomen zijn uitgespannen. De meest bekende en voornaamste dezer slingerplanten is de rotanpalm, die het spaansch riet of rotting levert.
De grootste reuzen van zulk een maagdelijk woud zijn intusschen de rasamalaboomen, wier kaarsrechte stam eerst op eene hoogte van negentig tot honderd voet in een bolronden, van vijftig tot tachtig voet hooge bladerkroon overgaat. De grootste stammen bereiken eene doorsnede van drie tot vier voet, terwijl de lichtgrijze gladde schors slechts kleine woekerplanten toelaat er zich op te vestigen, en maar zelden slingergewassen den stam omkronkelen. Het eigenlijke vaderland van dezen boom is in de Preanger Regentschappen van westelijk Java op hoogten van twee tot vier duizend voet. De voormalige uitgestrektheid dezer bosschen is echter door de koffiecultuur, die voornamelijk in deze streken wordt uitgeoefend, aanmerkelijk ingeslonken.
Java was een van de eerste koloniën, waar in 1696 de cultuur van den koffieboom, die uit Midden-Afrika afkomstg is, werd ingevoerd, en tegenwoordig brengt Java naast Brazilië de meeste koffie voort; zij tiert echter het best in de Preanger Regentschappen en op de oostelijke helft van het eiland. Bij het aanleggen van koffieplantages wordt eerst het bosch gerooid, waarbij men soms enkele lommerrijke boomen laat staan om de jonge plantjes voor de brandende zonnestralen te beschutten Roeit men alle boomen uit, dan zet men toch een aantal nieuwe loofboomen daarvoor in de plaats, en wel in dier voege dat elke koffieboom tusschen vier zoogenaamde schaduwboomen in staat. Ook planten de Javanen koffiestruiken bij wijze van heggen rondom hunne tuinen.
De koffieboom draagt bijna het geheele jaar bloesems en vruchten, maar de eigenlijke bloeitijd valt in de maanden september en october; weinige maanden later vonkelen de donkerroode kersvormige vruchten tusschen het glanzige, donkergroene loof; maar daar zij niet tegelijkertijd rijpen, moeten zij meest afzonderlijk geplukt worden.
Naast de koffiecultuur wordt voor de europeesche markt het meeste werk gemaakt van het suikerriet, terwijl de Javanen voor eigen gebruik suiker uit het sap van den arengapalm bereiden. De theestruik en de tabaksplant leveren rijker oogsten en beter vruchten sedert de nederlandsche regeering de teelt dier gewassen aan europeesche planters overgelaten heeft. Ook de cultuur van de vanille en indigo wordt slechts door enkele europeesche planters uitgeoefend.
Ten slotte mogen wij den kinaboom niet vergeten, welke bast de bekende quinine, het krachtigste middel tegen de koorts oplevert. Deze allernuttigste boom werd in 1843 uit zijn oorspronkelijk vaderland, de Andes van Peru, naar Java overgebracht en daar op last der regeering in verschillende bergstreken aangeplant. Aanvankelijk leverden deze plantages slechts bast van geringe hoedanigheid en derhalve weinig voordeelen op; dit kwam doordat men de boomen te veel in de schaduw der wouden geplaatst had, doch sedert men betere soorten heeft uitgekozen en den planten meer licht verschaft heeft, tieren zij beter en is ook het alcaloïde gehalte van den bast grooter.
Hoe hooger wij de bergen beklimmen, hoe meer het karakter der plantenwereld verandert, en op de bergtoppen neemt de javaansche flora zelfs een europeesch voorkomen aan. Wij vinden daar talrijke vertegenwoordigers der gematigde luchtstreek zooals de weegbree, het St. Janskruid, de aster, de zwarte nachtschade en anderen. Hoogst waarschijnlijk zijn deze planten, welke in Europa als lastig onkruid bekend staan, in het gezelschap van sommige geïmporteerde groenten naar Java gekomen; maar het is ook aan te nemen dat zij over Azië heen het eiland bereikt hebben, toen dit nog met het aziatische vasteland samenhing. Onder de talrijke planten, die een sterken europeeschen familietrek verraden, noemen we nog slechts het reukeloos viooltje, de kruipende aardbezie met hare gele en purperroode, doch oneetbare vruchten en de spichtig opgeschoten gentiaan met hare blauwe bloemen.
De wouden, die op de hoogste toppen gelegen zijn, bestaan uit kleine, verschrompelde boomen, die zoo dicht op elkander staan, dat men er zich zelfs met een bijl geen weg door banen kan, terwijl de bodem met een dik tapijt van mossen en kleine varenkruiden bedekt is.
Dieren komen in deze onherbergzame streken maar zelden voor, en een reiziger verhaalt dat hij in de wouden van het 9200 voet hooge Gedeh-gebergte niets aantrof dan den bankiva-haan, den stamvader van onzen huishaan, en eene duif. Dat intusschen ook de neushoorn de hoogste bergspitsen beklimt, kan uit de talrijke door hem gebaande paden blijken, welke zich in alle richtingen kruisen.
Overigens bepalen al de andere vertegenwoordigers der hoogere dierenwereld, de aap, de tieger, de zwarte panter, de wildstier, het wildezwijn en de schoone kidang-ree zich tot de wouden der lagere bergstreken, die een wezenlijk rijke en afwisselende dierenwereld te zien geven. Een der bevalligste dieren dezer wouden is het sierlijke muskusdier, dat niet grooter is dan een konijn en pootjes heeft ter dikte van een potlood.
De grootste verscheidenheid en pracht vertoont echter de javaansche vogel- en insectenwereld. Onder de insecten zijn vooral de sprinkhanen merkwaardig, waarvan ééne soort vleugels heeft die volkomen op boombladeren gelijken zoodat als die dieren in de boomen zitten, ze van de blaeren niet te onderscheiden zijn. Eene andere soort, wier grijsbruin lichaam den vorm van een dun takje nabootst, ziet men al even licht over het hoofd De veelkleurige vlinders trekken veel meer de aandacht; het menigvuldigst komt onder hen de doodshoofdvlinder voort, terwijl de grootste javaansche vlinder de zoogenaamde atlas is.
Wanneer wij thans, op den top van een der volkanische kegelbergen aangekomen, een blik werpen over het ruime gebied, dat wij doorloopen hebben, dan zullen wij moeten erkennen een schouwspel te genieten, zooals maar weinige deelen der aarde aanbieden; aan onze voeten ligt een landschap, met den weelderigsten rijkdom van planten en dieren getooid. En toch missen wij in het schoone Insulinde menige bekoorlijkheid, die aan onze gematigde luchtsreek ten deel gevallen is. Tevergeefs zien wij uit naar onze bloemrijke weiden en groene velden of tracht het oor de liefelijke tonen onzer zangvogels op te vangen. In de plaats der lachende weiden zien wij onafzienbare vlakten voor ons met manshoog gras, alangalang, bedekt, en het vogelenheir laat slechts een melancholisch gefluit of een onuitstaanbaar gekrijsch hooren, dat in plaats van leven te schenken, de sombere wouden nog naargeestiger schijnt fe maken.