Alleen kon zij zich niet verklaren hoe het boek in den zak haars mans gekomen was.
De dokter verwijderde den kogel zonder veel moeite, verbond de wonde en bevool den zieke, die van lieverlede tot bewustzijn gekomen was, rust en kalmte aan.
De trouwe echtgenoote week geen oogenblik van het bed haars mans: zij verkoelde het koortsige voorhoofd en droogde de heete slapen; des nachts deed zij geen oog dicht en toen de zieke tegen den morgen in een lichte sluimering viel, richtte zij de vurigste dankzeggingen ten hemel voor den armen verdoolden en zoo wonderbaar bewaarden echtgenoot.
Ten gevolge van dit treurige voorval was de nood van Hartman's gezin ten top gestegen. Geen geld of geen geldwaardig voorwerp was meer voorhanden; de vader zwaar verwond en hulpeloos; de kinderen hongerig en koud en de moeder, wie al deze ellende op de zwakke schouders geladen was, leed voor zich zelve en in dubbele wijze ook voor de haren.
‘Ik heb zoo'n honger!’ klaagden de kinderen weer, ‘zoo'n grooten honger, moeder!’
‘Ik heb niets, kinderen,’ antwoordde de vrouw, nauw hoorbaar, terwijl een onbeschrijfelijk wee haar hart verscheurde; ‘gaat en vraagt om een stuk brood.’
De zieke wendde zich kreunende op zijn leger; eerst thans, nu de brandewijnroes van de laatste dagen voorbij was, trad het volle besef van zijn verschrikkelijken toestand hem voor den geest. De hongerige kinderen, de uitgeteerde vrouw met den verwijtenden blik, zijn aanmatigende taal tegenover den heer Engel, die altijd goed voor hem geweest was, de werkstaking en het woeste kroegleven, eindelijk de wanordelijkheden en de aanval op de fabriek, zijne verwonding en het te verwachten gerechtelijk onderzoek, dat alles was de uitkomst van de laatste veertien dagen en grootendeels zijn eigene schuld. Hij kwam tot erkenning van zich zelven en hiermede verdwenen ook de nijd en de afgunst, die hij tegen de werkgevers gekoesterd had en door de opruiende taal van den oproerkraaier Peters hoe langer hoe meer aangevuurd waren.
Hij kon het gezicht van zijne vrouw en kinderen niet verdragen, want het verweet hem bitterder dan woorden zijn onwaardige handelwijze: hij wendde het hoofd af en een dikke traan gleed langs zijne bleeke wangen.
Een kwartieruurs mocht hij zoo met zich zelven in het gericht gegaan hebben, toen hij zijne vrouw tot zich riep.
‘Anna,’ zegde hij met matte stem en een poging doende om haar de hand te reiken, ‘ben ik zwaar gekwetst, zal ik moeten sterven?’
‘Neen, Hendrik, stel u gerust, gij zult leven en genezen. De wonde is wel zwaar doch niet gevaarlijk!’
‘God zij gedankt!... En gij, Anna, vergeef mij het ongeluk en het leed, dat ik over u gebracht heb.’
Deze verandering in de gemoedsstemming haars mans maakte de vrouw overgelukkig.
‘Alles is u vergeven, beste Hendrik; het smart mij echter dat gij eerst door zulke harde beproevingen tot betere inzichten moest komen. Dank God, die u zoo wonderbaarlijk gered heeft, want zonder Zijne zichtbare bescherming leefdet gij niet meer.’
Hartman zag haar vragend aan; blijkbaar begreep hij den zin harer woorden niet.
‘Weet gij, Hendrik, waaraan gij uw leven te danken hebt?.... Aan het gebedenboek uwer moeder, dat door den kogel doorboord werd en zoo diens kracht brak.’
‘Anna, is het mogelijk! het gebedenboek mijner moeder? O, geef het mij, laat mij het dankbaar aan mijne lippen drukken!’
De vrouw reikte hem het boek toe. Terwijl Hartman het oude met bloed bemorste aandenken zijner afgestorven moeder sprakeloos en nadenkend in zijne bevende handen hield, stroomden overvloedige tranen van aandoening en dankbaarheid jegens de wakende Voorzienigheid uit zijne oogen.
‘Het boek heeft u voor den lichamelijken dood bewaard, Hendrik, moge het ook de veel verhevener kracht bezitten, u tot het geestelijk leven, het leven in het geloof en de godsvrucht terug te voeren.’
In plaats van alle antwoord drukte Hartman de hand zijner vrouw ten teeken van instemming.
Daar werd de deur geopend en de fabrikant Engel kwam binnen. Hartman was niet weinig verbaasd en verrast zijn voormaligen patroon voor zich te zien, en zijne vouw beschouwde hem met angstige en wantiouwende blikken.
‘Ik heb van uw ongeluk gehoord. Hartman,’ dus nam Engel vriendelijk het woord op; ‘hoe gaat het met u?’
De vrouw herhaalde de woorden van den dokter en deelde de toedracht van het gebeurde mede.
‘Dat is een hoogst merkwaardige redding,’ zegde de heer Engel; ‘dank God, die u zoo wonderdadig in het leven behouden heeft, Hartman; en gelijk de stof van het boek uw lichaam gered heeft, hoop ik, dat diens geest en inhoud uwe ziel redden mogen; dan is het gebedenboek uwer overledene moeder een dubbele bescherm-engel voor u’
‘Schenk mij vergiffenis, mijnheer Engel, schenk mij vergiffenis!’ smeekte Hartman diep geschokt.
De eens zoo herculische man weende als een kind.
‘Ik weet dat gij van nature goed zijt, Hartman. Gij waart steeds een door mij gewaardeerd vlijtig en knap werkman; alleen de gistende ontevredenheid en de ophitsingen van den gewetenloozen oproerkraaier Peters hebben uwe zinnen beneveld. Keer op den vroegeren weg van vlijtigen arbeid terug en het verleden zal vergeten zijn.’
‘Dank, duizendmaal dank!’
‘Ik weet het, bij den gestegen prijs der levensmiddelen is het lot der arbeiders, en dit niet alleen tegenwoordig, alles behalve benijdanswaardig; maar met geweld, met steenen, moker en petrool wordt dit kwaad niet verholpen. De sociaal-democraten zetten de werklieden slechts tegen de bezitters op tot zoolang hunne communistische denkbeelden tot uitkomsten voeren gelijk wij gisteren, helaas! beleefd hebben. Mogen deze treurige vruchten duizenden de oogen openen. Als gij hersteld zijt, Hartman, staat, naar ik vertrouw, een dubbel genezen man van het ziekbed op.’
Hij reikte den gekwetste de hand en ging heen na hem een spoedige genezing toegewenscht te hebben. Heimelijk had Engel een som gelds op de tafel gelegd en zich snel verwijderd om den dank der vrouw niet te moeten hooren.
‘Dat is zijne wraak,’ zegde deze tot haren man, hem het geld toonende; ‘nu kan ik u naar den eisch verplegen en kunnen de kinderen eten.’
Weinige weken waren verstreken. Op een wel kouden, doch helderen herfstmorgen verliet Hartman op den arm zijner vrouw leunende zijne woning om zijne eerste schreden naar de naburige kerk te richten. In zijne hand droeg hij het gebedenboek zijner moeder. Het oude doorschoten boek was zijn dierbaarste schat en hij had zich vast voorgenomen, alle dagen tot aan het einde zijns levens dit boek niet alleen in hooge eere te houden, maar zijne ziel er in op te frisschen, zijn geschokt geloof er in te herstellen en er den troost in te zoeken, die alle zwoegen en werken in de wereld niet schenken kan.
‘Ik heb gezondigd tegen God, de Kerk en het geloot mijner godvruchtige moeder,’ zegde hij onderweg tot zijne vrouw: ‘moge de Hemel het mij vergeven, voortaan zal het anders worden!’
In de kerk viel hij op de knieën en lang en vurig gelijk hij het sinds jaren niet gedaan had, bad hij dezelfde gebeden, die zijne moeder in tegenspoed en kommer gesterkt hadden en waarmee zij gelukkig en tevreden gestorven was...
En het werd anders met Hartman. Hij verzoende zich met zijn lot, dat hij door vlijt en spaarzaamheid veraangenaamde, hij vermeed de herberg, de dubbelzinnige kameraden en bovenal de sociaal-democratische woelgeesten en leefde enkel voor het welzijn van zijn gezin.
De machinenfabriek had de werkstaking en den storm gelukkig, zij het dan ook met offers en zware verliezen overleefd en de wielen snorden weer. Wanneer echter iemand Hartman, die hem vroeger gekend had, naar de oorzaak der verandering van zijn denk- en levenswijze vraagde, dan toonde hij trotsch en gelukkig het gebedenboek zijner moeder.