De kathedraal van Cordova.
Spanje heeft landstreken, die inderdaad onder de paradijzen der aarde mogen gerekend worden - en een dezer is voorzeker Andalusië, hef land der altijd groenende boomen en geurende bloemen, en terwijl beneden die eeuwige lente voortbloeit, glinsteren de toppen der bergen van heldere sneeuw.
Niet alleen in natuurschoon wordt deze landstreek geroemd; maar ook in aloude gedenkteekens, die den tand des tijds getrotseerd hebben. Onder deze telt men het Alhambra te Granada, dat wij in verleden jaargang beschreven; het Alcazar van Sevilië en de kathedraal van Cordova. Deze laatste is andermaal een kostbaar specimen der moorsche bouwkunst. Grootsch zijn onze gothische en romaansche vormen, doch zeker hebben deze zooveel tooverachtigs niet als de moorsche bouwstijl. Men moet dergelijk gebouw overigens gezien, daarin rondgedwaald hebben om er al het tooverschoon van te genieten; de gravuur geeft er zelfs geen denkbeeld van weer.
De kathedraal van Cordova was vroeger een moskee en werd in de VIIIe eeuw gebouwd. Kalif Abder-Rhaman I begon den bouw in 785 of 786. Langs den buitenkant is de kerk niet ongelijk aan eene forteres, aangezien een groote, hooge muur het gebouw omringde. Twintig bronzen poorten gaven toegang tot het bouwwonder. Die eigenaardige ingangen zijn echter nu grootendeels verdwenen.
Door de hoofdpoort binnengetreden komt men in een prachtigen hof met oranjeboomen, palmen en cypressen. Deze tuin is omringd door zuilengangen; voor u hebt ge den ingang der kerk, die van binnen een wezenlijk bosch van kolommen laat aanschouwen. Die kolommen, meer dan 400 in getal, zijn allen van gekleurd marmer, porfier, jaspis en andere kostbare steensoorten.
De kerk telt niet minder dan negentien beuken of schips. Elke beuk, elke kolom bevat eene oneindige verscheidenheid. Er is geen eenheid, doch dat juist verhoogt het fantastische.
Merkwaardig zijn de kapellen, die vereenigd onder den naam van makrura gekend zijn. Verblindend is daar de pracht van mozaïek, verguldsel, kleuren, ornementen van allerlei aard, en wij gelooven niet dat men in onze dagen zooveel weelderige pracht zou kunnen neertooveren als men daar vereenigd ziet. Wij hebben overigens in onze beschrijving over het Alhambra, van die pracht een denkbeeld trachten te geven.
Als men uren lang in die kathedraal getoefd heeft, zegt een toenist, en gij aan uw gids vraagt of er nu nog iets te zien is, zal hij u glimlachend antwoorden: ‘niets anders meer dan de kathedraal.’ Dat is, die kerk moet gezien, nogmaals gezien worden en altijd vindt men nieuwe schoonheden. Het was Karel V die dit prachtige gebouw aan den God der Kristenen toewijdde.