Het lied van den nachtegaal
Een der prachtigste zangen uit de dagen der lijdensweek, welke er bestaan, ik zeg niet in onze vlaamsche letterkunde, maar in die van gansch Nederland is voorzeker het lied van den nachtegaal uit de Koninck's dichtstuk het Menschdom verlost.
De Zaligmaker was aan het kruishout geklonken; de avond was gedaald; de sterren blikkerden reeds aan den hemel. Maria, de diep bedroefde moeder, bevond zich nog in den omtrek van den Calvarie-berg.
Daar hief de nachtegaal uit het hout zijn avondlofzang aan, en de Moedermaagd bleef diepbewogen staan, en 't lijdend moederhart vertolkte het leed, dat de zoete zanger liet hooren:
Hij droeg een koningskroon
Van goud en êelgesteenten schoon;
Hij werd gevierd en aangebeden
Van de Engelen Gods in de eeuwigheden.
Van goud en eêlgesteenten schoon
Droeg hij een koningskroon,
Hij droeg een koningskroon
Van scherpe doornen en van hoon;
Hij werd verzaad van bitterheden,
Als 't schuim des volks verschopt, vertreden.
Van scherpe doornen en van hoon
Droeg Hij een koningskroon,
Mijn hoogste zielsgenucht,
Blonk heerlijk in de blauwe lucht;
Hij was, bedauwd van 's hemels zegen,
Gelijk een wijntros blank gedegen,
O heerlijk blonk in blauwe lucht
Mijn hoogste zielsgenucht,
Was zwart als 't zwerk der lucht,
Dat voor het zwevend onweer vlucht.
Gelijk den most der druivenbessen,
Zag Hij zich 't bloed uit de aders pressen.
Zwart was, als 't donker zwerk der lucht,
Dat voor het onweer vlucht,
Blonk schooner in 't gelaat,
Dan de open roos in prachtgewaad;
Geen sneeuw der lehe uit de dalen
Kon 't bij zijn maagdeleden halen.
Geen mo gendiood in prachtgewaad
Blonk schoon als uw gelaat.
In 't aangezicht bespuwd, versmaad
't Ontluisterd lichaam was geschonden,
Een klomp van builen zwart en wonden.
In 't aangezicht bespuwd, versmaad
Mijn Zoon, als 't zoeningslam,
D e op zijn rug de zonden nam;
Zijn voetspoor zegende zijn paden;
Zijn palmen zaa den he Igenaden,
Als 't goddelijk Verzoen ngslam
Dat 's werelds zonden nam
Dat 's werelds zonden nam,
H ng vastgespeten op den stam;
Vier grove, plompe nagels wroetten
Hem door de handen, door de voeten.
En toen hij dood hang aan den stam
't Bloed uit de zijde kwam.
Ontwapende den Vader gram;
Van louter I efde s 't Lam gestorven;
't Heeft voor Zijn broers gena verworven.
Gespijkerd aan den galgestam,
Ja stierf van liefdevlam.
Ging uit met grooten s hreeuw,
Die wedergalmt van eeuw tot eeuw.
Triomf! de dood ligt overwoi nen!
Een ander tijdperk is begonnen!
En daavrend klenkt van eeuw tot eeuw
Dat lied uit het Menschdom verlost is een geniale greep. De nacht na de gruwelijke kruisiging is met waarheid geschilderd en heerlijk, goddelijk verheft zich in dat geheimzinnige midden, de diepbedroefde Moeder van den Gekruiste. Hemelsch tafreel dat verhoogd wordt door den zang des nachtegaals, wien de dichter toekent wat in het harte der Moeder omgaat!
De toon van het lied is diep, diep bedroefd, 't ls een klaagtoon die ons zegt: de Koninck gevoelde toen hij die regels schreef en onder het schrijven moet zijne borst gehijgd, gesnikt en zijn oog geweend hebben. Dáár vooral schreef de Koninck, zoo als Fra Angelica schilderde: dat is, met geloof, met liefde.
Meer dan een regel van dit heerlijke lied is schoon, overschoon, en zal ook in onze letterkunde voortleven zoo lang zij bestaat, 't Is overigens de eenige roerende bladzij niet uit het heldendicht dat wij bij deze begroeten als de merkwaardigste verschijning in onze nieuwere letterkunde, sedert haar bestaan
Wie de bladzijden leest, die op het lied volgen, zal zien dat de dichter in geheel dit tafreel, door hetzelfde verheven gevoel begeesterd, bleef Nog luisterde Maria, toen reeds de zang verstorven was, en eindelijk ging de diepbedroefde naar het huis, waar de volgelingen van haren Zoon verscholen waren.
Hoe schoon, hoe grootsch, hoe echt bedroefd is dat eenvoudig binnentreden gemaald! Hoe meesterlijk is de figuur van Petrus geteekend, die een blik op de Moeder slaande, het hoofd met het aangezicht tegen den muur, zit te weenen! Hij durfde de oogen niet ontmoeten van de Moeder van zijn God, dien hij in 't hof van Caïphas had verloochend
Lodewijk de Koninck zal veel bewonderaars, niet veel schrijvende beoordeelers vinden, ten minste ernstige beoordeelers; want de meesten van deze laatsten zullen opzien tegen dat reuzenwerk. Het is in geen dagbladartikel dat men die verschijning beoordeelen kan; de diamant blikkert op zooveel verschillende kanten dat men er inderdaad niet aandurft, om te zeggen waar de kliever, waar de slijper het prachtigst, waar hij het zwakste is geweest, en wie zal beslissen dat zekere zwakheden niet zelfs hoedanigheden van groote waarde zijn in het geheel?
Kleingeestige kritieken, lettervitterijen, koele en realistische ontledingen, toetsing van vele beelden aan de zoogezegde moderne wetenschap, weg met die ellendige aardigheden! Zij worden walgelijk als men voor een werk staat, zooals 't Menschdom verlost. Overigens, wat geeft het der granietrots of den bazaltzuil, dat de wesp, de havik of de golfslag een oogenblik tegen hunnen oet vliegen of klotsen!
X.