Onze gravures.
Sitting-Bull of de Zittende Buffel.
Pater de Smet, onze Dendermondsche missionnaris, heeft ons in zijne onderhoudende brieven uit het Rotsgebergte meer dan eens van de Sioux en andere indiaansche stammen gesproken en ook van Sitting-Bull, het gevreesde opperhoofd dat met zooveel welgelukken tegen de bleekgezichten strijd voerde.
Eene lange reeks van jaren hield Sitting-Bull dien strijd vol; zijn invloed en ontzag waren niet alleen groot bij de Roodhuiden, maar ook de blanke soldaten hadden voor hem een doodelijken schrik opgevat. En geen wonder!
Zoo slim, doortrapt en tevens heldhaftig was de Zittende Buffel, dat hij de slimste plannen der Bleekgezichten verijdelde. Waar had hij de oorlogskennissen geput? Hierover was men het langen tijd niet eens. Men heeft wel eens beweerd, dat onze pater de Smet hem eenige mondvollen fransch had geleerd en hem zooveel van Napoleon had verteld, dat hij dezen tot voorbeeld had genomen.
Maar men is geen Napoleon als men wil, en de beweering heeft dan ook geen grond. Sitting- Bull, die eindelijk in de handen viel en op het fort Randall werd gevangen gezet, heeft deze dan ook zelf meer dan eens weerlegd. ‘Ik was nooit bang voor mijne vijanden en deed altijd mijn best, en als ik een goeden uitslag bekwam, dankte ik den grooten geest,’ zegde hij.
Men moet dus aannemen dat Sitting Bull's kiijgsoverleg eene aangeborenheid was, en hij krijgsheld werd zoo als sommigen in ons midden dichter worden, zelfs zonder de minste leiding. Overigens, hoe velen worden generaal, zonder ooit strategische studiën gedaan te hebben!
Een duitsch reiziger beschrijft Sitting-Bull op het fort Randall als volgt: ‘Hij had een goed ontwikkeld hoofd, met breede kaakbeenders, stompen neus en smallen mond; zijne oogen, wonderlijk genoeg, waren met blauwe brilglazen gewapend. De krachtige gestalte was in een gekleurden lijfrok gekleed, terwijl een blauwe deken over de schouders was geslagen. Zijn glimmend, zwart haar hing in met pelswerk omwonden vlechten op de breede borst neder, terwijl in de lange middelvlecht eene arendsveer pronkte. Dat was de groote hoofdman Sitting-Bull, de schrik der blanken.
Er bestaan verschillende portretten van Sitting-Bull, en dat hetwelk wij op de eerste bladzijde meedeelen is een van de talrijke die er bestaan, ofschoon meer dan een wel apocrief zijn zal.
Het leven op fort Randall verveelde de Zittende Buffel, die niet veel van zitten hield, bovenmate. Die man, aan de vrijheid der vlakten en bosschen gewoon, kon zich niet aan opsluiting gewennen.
Ook zegde hij tot meer dan een bezoeker: ‘Als ge den grooten vader (hij bedoelt met dat woord den president van de republiek der Vereenigde-Staten) spreekt, zeg hem dan dat ik zou willen leven als een blanke (dat is stil en vreedzaam;) dat ik in het aankomende voorjaar eene hoeve zou wenschen te bewonen, waar ik vee bezitten en werken kan; want rantsoen ontvangen van anderen, stoot mij tegen het hoofd.’
Het liefst zou hij te Cannon Ball River wonen, zegde hij nog; niet alleen omdat water en hout daar goed zijn, maar daar, in dien omtrek, werd hij geboren!
Doch laat ons de geschiedenis van den indiaanschen vorst regelmatig verhalen. De groote strijd werd gestreden bij Little Horn River, den 26 mei 1876. Generaal Custer voerde het bevel over eene amerikaansche afdeeling, drie honderd man sterk; doch zij werd door de Dacotahs, over welke Sitting-Bull bevel voerde, letterlijk in de pan gehakt.
Men herinnert zich nog wat diepen indruk die neerlaag, niet allen te Washington, maar gansch Amerika door, verwekte. De tijding werd door den telegraaf overgebracht en zelfs hier, in Europa, werd de expeditie van generaal Custer, en vooral de Roodhuiden-Napoleon, druk besproken.
Het amerikaansche gouvernement zond nu drie corpsen troepen naar Yellowstone, om den Indiaan in eens te verpletten; doch Sitting-Bull, wel wetende dat hij tegen die overmacht niet bestand was, trok nu her- dan derwaarts, en legde eene taktiek aan den dag, die een generaal met strategische studie hem zou benijd hebben.
Veel hebben de troepen in dien tirailleeroorlog geleden; veel nadeel berokkende de Zittende Buffel, die nu minder dan ooit zitten bleef, aan de soldaten der republiek. Toen hij eindelijk de canadeesche grenzen bereikte, trok hij deze over en vestigde zich, onder de bescherming van het engelsche gouvernement, in Wood Mountains. Dit gebeurde in het jaar 1877; doch in 1881 was die streek arm gejaagd; er waren geen buffels meer te dooden.
Ook hadden velen der getrouwen van Sitting-Bull zich van hem verwijderd en eindelijk moest die fiere en onversaagde soldaat zich, met een handvol dapperen, overgeven. De honger dwong hem naar het fort Bafferd te gaan, en daar zijne onderwerping te doen.
Toen Sitting-Bull voor den bevelhebber van het fort verscheen, behield hij geruimen tijd een hardnekkig stilzwijgen; hij gewaardigde zich niet te spreken en deed zijn geweer door zijn klemen jongen aan den kommandant ter hand stellen.
‘Ik geef u dit geweer,’ zegde hij, ‘door de handen van mijnen zoon, die een vriend der Amerikanen is geworden, 't Is mijn wensch dat hij de gewoonten der blanken leere kennen en opgevoed worde zoo als zij. Ik verlang ook dat men nooit vergete, dat ik de laatste was van mijnen stam, die het wapen overgaf. Ik gaf het u en nu zou ik willen weten hoe wij voortaan voedsel zullen bekomen.’
Sitting-Bull zegde verder dat men hem nooit antwoord gegeven had op de verschillende boodschappen door hem naar de Amerikanen afgezonden. Hij roemde het land der Groote Moeder (de koningin van Engeland;) ongaarne had hij het land dezer vorstin verlaten. Wat zijne kinderen en getrouwen betrof, hij vroeg dat ze naar hun geboorteland zouden terugkeeren en op een bijzonder gebied, aan den kleinen Missouri, bij elkander kunnen wonen.
Sitting-Bull werd met zijne getrouwen naar het fort Yates gezonden; doch reeds den 10 september 1881, met 45 getrouwen, hunne vrouwen en kinderen, per stoomboot naar het fort Randall getransporteerd. Alsof er een donderslag in het fort gevallen ware, zoo werd de tijding daar ontvangen. De soldaten waren letterlijk bang van die roode duivels.
Men omheinde een stuk grond met palissaden; deze omheining was tien voet hoog en eene mansdikte breed; men maakte schietgaten in de wanden om des noods door deze de gevangenen te kunnen fusilleeren; maar Sitting-Bull weigerde zich als een kalf te laten opsluiten.
Alsdan werd aan de Roodhuiden een kamp aangewezen, dat altijd onder het vuur van het geschut lag. Toen men zag dat de Roodhuiden zeer handelbaar waren, ging de vrees der soldaten over en werd de toegevendheid grooter.
Daar leeft nu de held, die zijn land met een onvergelijkelijken moed verdedigde. Bij hem verblijven nog altijd de Vierhoorn, de Roode Donder en de Buffel, een der schoonste mannen die men zich kan verbeelden. Buffel is slechts 27 jaar ud en heeft reeds... acht vrouwen gehad, die hij beurtelings... verkocht. Op Randallfort wilde hij zijne negende vrouw nemen, doch zijne weerhelft was hiermee niet tevreden. Mannelijk greep zij een mes, kerfde het zeildoek der tent door, nam haar kind op en vertrok.
Slechts den volgenden dag vonden de opspoorders haar terug; zij zat denkend aan den boord eener rivier. Na lange redeneeringen gaf zij toe om mee terug te keeren, en Buffel liet voor eenigen tijd zijne negende trouwziekte varen.
De duitsche reiziger spreekt nog van een anderen raren kwant, die zich tusschen de Roodhuiden bevindt. Het is Buffel's oudste broeder, dien men ‘de groote man’ noemt en wiens bezigheid slechts bestaat in het maken en mengelen van reukwerken. In een oigarenkist heeft hij verschillende verfstoffen, penseelen, kralen, spiegeltjes, prentjes en wat zoo al meer bijeen, en om niet bestolen te worden, bindt hij de fleschjes met reukwerken aan de linten van zijne muts, een soort van tulband, of aan zijne lange haarvlechten.
De Duitscher, die deze berichten meedeelt, vertelt ook dat hij een aantal dezer natuurkinderen heeft geteekend, hetgeen hun veel genoegen deed. Toen hij eene kleine tentoonstelling inrichtte, oogste hij daarvoor bij de bewoners van het fort eene kleine som in, die hij aan Sitting-Bull gaf, om er naar welgevallen over te beschikken.
Deze verdeelde ze tusschen zijn volk. Eindelijk brak het oogenblik van het vertrek aan; de reiziger nam afscheid van den Roodhuidenvorst, die verklaarde dat hij en al de zijnen zeer bedroefd waren, omdat hij heenging. De reiziger van zijnen kant bekent ook, dat het hem wee deed de Roodhuiden te moeten verlaten. Het waren volgens hem goede vrienden en brave menschen. Dat ook zegde meer dan eens pater de Smet van hen.