In het ‘jaer van wondere’ 1566.
(Vervolg en slot.)
V.
Jan grauwels, alias spelleken.
Wij lezen in de kronyk: ‘Alsdoen wert er, van 't hoffs weghen noch een roode roey gestelt genaempt Spelleken, om overal in 't lant justitie te doen over die gene die sulkx deden oft kercken gerooft hadden, over valsche predikanten, vagabonden, alwaer hyse vont dat hyse zonder eenige genade hanghen soude.’
Spelleken, de nieuwe roode roede, de omwandelende schrik-justicie, verscheen hier met veel uitgebreider macht dan vroeger, op het tooneel.
De prevoost was gelast met de policie van het paleis. Volgens de archieven van den Staat, had Karel V, bij ordonnancie van 8 augusti 1526, de attributen van dien rechter vermeerderd, door hem het recht toe te kennen overal, in de landen Zijner Majesteit, op te zoeken, te veroordeelen en te executeeren: oyseulx et vagabonds de mauvaise, dissolute et desordonnée vie, et tous aultres belistres, efforceurs de femmes, larrons, voleurs ou aguetteurs de chemins, dus het rechten van alle leegloopers, vagebonden, schelmen, dieven, vrouwenverkrachters, en wat dies meer.
De prevoost had het recht bij nacht en dag in alle taveernen, kroegen, nachtverblijven te komen, waar hij dacht dat zich de boosdoeners zouden ophouden, het hun ten laste gelegde te onderzoeken en kort recht te doen. Die schrikwekkende persoon had twee dienaars en drie paarden, die 18 stuivers daags kostten, verder zes flink gewapende kerels te paard, elk 6 stuivers daags genietende van twee vlaamsch groot in den stuiver; ten slotte had hij nog vier evengoed gewapende handlangers te voet, een priester om de plichtigen ter dood te bereiden en een beul.
Karel V had den prevoost het recht gegeven zelf recht te doen, in zoo verre als de zaak, hem voorgebracht, klaar en duidelijk was; doch in geval van twijfel moest hij voor de eindbeslissing een beroep doen op de prokureurs en fiscale advokaten. Met die allengs al meer uitgebreide macht werd Jan Grauwels, alias Spelleken, bekleedt.
In februar 1567 vinden wij de groep, die zoo verschrikkelijk het sitôt pris, sitôt pendu vertegenwoordigde, in den omtrek, van Lier en Mechelen, waar een aantal kerkdieven, plunderaars, oproerlingen van allen aard huishielden, en onder den dekmantel van het ‘suver evangelie’ den duivel jaagden.
't Was eene huiveringwekkende groep: voorop reed op een zwart paard, Spelleken: eene onheilspellende figuur met gefronsd gelaat, donker oog, langen rossen baard, rooden kolder, zwarten mantel los op den schouder, zwarte tok met roode veer; aan zijne zijde hing een rapier met groot gevest. Hij was omringd door de bende ruiters, met speer en degen gewapend, en waarvan er een de stroppen, even als het breede zwaard, gelijk een trophee aan den zadelknop had hangen.
Waar de groep verscheen, beefde de dorpeling, zelfs al had hij niets op het geweten; maar zij die zich iets te verwijten hadden, die mee ‘gegeusd,’ kerken geplunderd, priesters aangerand, bestolen en de ooren afgesneden hadden;.die zich met de nieuwe leer ingelaten hadden en oproerig tegen den koning geweest waren - kortom, zij, die plichtig waren, namen de vlucht en verscholen zich in hooischelften of in kelders, in donkere bosschen of in de kuilen der vlakte.
Toch had men een van die rebellen gevangen, een jongen stouten gast, en dien wij reeds te Antwerpen en wel in den nacht van Kersmis, ontmoet hebben.
‘Ha, ha! meester Geleyn,’ had Spelleken met een duivelschen lach op de lippen gezegd, ‘eindelijk valt ge toch in het net! Het beulenkind kon zich maar niet aan orde en rust gewennen: het moest zich vergrijpen aan de wet gelijk zijn vader.... Meester Geleyn, uw vonnis zal kort zijn, kameraad; wij kennen u van ouds.