Het verstand der dieren.
De volgende anecdoten, die een zeer gunstige getuigenis afleggen voor het buitengewone verstand van sommige dieren, zullen zeker met genoegen gelezen worden.
De held der eerste is een hond, Machinist geheeten. Deze naam werd hem met eenparige stemmen gegeven door al de stokers der lijn Parijs-Lyon. Hij had vroeger toebehoord aan een machinist, die hem geregeld op zijn tochten medenam. Toen zijn meester gestorven was, kon de hond, die gewoon was voortdurend van Parijs naar Marseille en van Marseille naar Parijs te reizen, van die gewoonte geen afstand doen. Hij kwam in het station ronddwalen en sprong op een locomotief, die een vriend van zijn overleden baas bestuurde. Te Lyon verliet hij hem en keerde naar Dijon met een anderen machinist terug. Vandaar trok hij naar Nice en kwam weer te Parijs. Sedert bracht hij zijn leven door met voortdurend reizen.
Deftig op zijn achterste pooten gezeten, bezag hij het landschap, dat zich voor hem uitstrekte, terwijl hij slechts uit zijn kalme stemming ontwaakte om woedend de treinen, die voorbij reden, aan te blaffen. Gewoonlijk was het bij de stations, waar een buffet was, dat hij zijn reisplan veranderde. Want geregeld miste hij daar een trein om zijn maaltijd te gebruiken.
Machinist is ruim een jaar geleden gestorven. Hij is onder een locomotief verpletterd. Hij nam de achting van alle stokers mede in het graf.
De ezel is een zacht en geduldig dier. Maar evenals ieder, die een flegmatisch gestel heeft, wordt hij verschrikkelijk, wanneer de toorn hem buiten zich zelf brengt. Iemand uit het Saint-Marie-dal (dep. Herault) geleiddezijn ezel over den berg Marcory, bij Pardailhan. Bij de pachthoeve van dien naam gekomen, werd het dier door een zijner natuurgenooten aangevallen, en een hevig gevecht ontstond er tusschen de beesten. Om een einde er aan te maken, sloot de boer zijn ezel in een naburigen stal op. Nauwelijks had hij dezen verlaten of de andere ezel wierp zich brullende, met schuim bedekt, stampvoetend op hem.
De man, iemand van 25 jaren, krachtvol en niet voor een klein geruchtje vervaard, ontweek den schok door op zij te springen, en greep den ezel bij den toom om hem in bedwang te houden. Het was een verschrikkelijke strijd.
De ezel en de man, die aan elkander gewaagd schenen, vielen op den grond. De man hield den toom om zijn hand gewonden, en dat was gelukkig voor hem. Want de ezel had de vuist in zijn muil en zou die vermorzeld hebben, als zij niet door het leer was beschermd geworden. Om het woedende beest te dwingen hem los te laten, beet hem de man op zijn beurt in de neusgaten, en poogde, doch te vergeefs, hem te doen stikken, door met de linker hand zijn keel toe te nijpen. Die verschrikkelijke strijd duurde een goed kwartier, toen het den boer gelukte zijn rechter hand, die geheel met bloed bedekt en waarvan de duim verminkt was, te bevrijden. Hij stond toen op en vluchtte naar den stal, nagezet door het wraakzuchtige dier. Hij had den tijd niet de deur te sluiten, want de ezel zat hem op de hielen en wilde zich op hem werpen. Hij ontdekte geen uitweg, doch gelukkig zag hij in een hoek een geweer staan. Hij nam het in zijn linker hand, en zich er van als een pistool bedienende, mikte hij en schoot. De ezel, in het voorhoofd geraakt, viel morsdood neer.
Men vraagt zich af wat er gebeurd zou wezen, als dit wapen door een gelukkig toeval zich niet onder het bereik van den man had bevonden.
Op het eiland Java vindt men evenals in den geheelen Indischen Archipel, dieren met de meest uiteenloopende gedaanten. De insekten krijgen daar wonderbaarlijke afmetingen. De spin, onder ander, bereikt een buitengewone grootte.
Men treft er aan, wier lichaam in het midden zoo dik is als dat van een kleinen vogel.
Die insekten verbergen zich in holle boomstammen, waar talrijke kudden groote mieren zich nestelen, die zij vervolgen en bij honderden verslinden.
Een geleerde, die in een bosch op de jacht was, is getuige geweest van een vreemd gevecht tusschen een spin en een papagaai.
Na gejaagd te hebben totdat het te warm geworden was om zich verder over te geven aan die uitspanning, ging hij bij een boom wat zitten rusten.
Na verloop van eenige oogenblikken bespeurde hij een zeer zonderlinge beweging in het gebladerte van den ondersten tak.
Hij zag aandachtig toe en ontwaarde een buitengewoon groote spin, die het bloed uitzoog van een kleinen papegaai, dien zij in zijn nest had overvallen. Haar breede pooten bedekten de opening van het nest, en haar afschuwelijk lijf, dat het middelste er van vulde, zwol op naar gelang zij het bloed van haar slachtoffer opzwolg.
De moeder van den kleinen papegaai, die op dit oogenblik aankwam, plaatste zich op den tak, die het nest ondersteunde, en greep een der pooten van het insekt om het te noodzaken zijn prooi los te laten.
Vergeefsche poging! De poot bood weêrstand aan de krachtsinspanning van den vogel, die op een jammerlijke wijze schreeuwde. Buiten zich zelve van woede, wierp de spin zich eindelijk op haar nieuwen vijand.
Met haar acht pooten omklemde zij den hals van den vogel en maakte zich gereed hem het bloed uit te zuigen, toen deze haar met een beet van zijn scherpen bek den buik openhaalde. De spin viel op den grond, den moedigen vogel in haar val meeslepende.
Onze geleerde stond op en verloste den pagegaai, door het afschuwelijke insekt met de kolf van zijn geweer te verpletteren.
Een Engelschman heeft een zonderlinge gebeurtenis waargenomen, die hij in dezer voege in het Engelsche blad The Nature verhaalt:
Een witte duiver, met waaiervormigen staart leefde met zijn gezin in een duivenhok, dat opgericht was midden op een groote plaats.
Afkomstig van Sussex leefde hij er geëerbiedigd onder de andere dieren der hofsteê. Op eens werd hij door een soort van waanzin overvallen.
Men had zonder bedoeling onder het duivenhok een flesch met gemberbier neergeworpen.
De duif daalde neer en begon tot groote verbazing der lieden van de hofsteê, een reeks kniebuigingen, alsof hij aan de flesch zijn eerbiedige hulde bracht.
Hij stapte trotsch heen en weer, buigende en groetende, terwijl hij de belachelijkste poetsen uitvoerde of vernieuwde. Hij hield slechts hiermee op, toen men de flesch wegnam.
Wanneer men de bewoners of bezoekers der hofstêe eens wilde vermaken, wierp men de flesch onder het hok, en onmiddellijk verliet de duiver zijn gezin en kwam zijn afgod aanbidden. Dit vreemde tooneel herhaalde zich geregeld. Of de flesch overeind gezet werd of op zijde gelegd, om het even! de duif snelde toe en ging met zijn poetsen voort, zoolang de flesch niet weggenomen was. Soms duurde dit uren lang.
De andere bewoners van het duivenhok bemoeiden zich met hun eigen zaken en schenen zich niet te bekommeren over de vreemde manieren van het hoofd des gezins.
- Al mijn buren - dus besluit de Engelschman, de heer Romanes, zijn meedeeling, - kwamen die duif, in aanbidding voor het voorwerp zijner vereering verzonken, aanschouwen. Het buitengewone gedrag van het dier duurde den ganschen zomer. Men hoopte hem het volgende jaar verscheidene andere flesschen voor te zetten, om hem in zijn vorigen toestand van eerbiedig huldebetoon terug te brengen.
Ongelukkig stierf de duif vóór de lente.
Welke gevolgtrekking uit deze gebeurtenis te halen? Zouden waarlijk dieren ook niet door waanzin kunnen worden aangetast? Waarom niet?
H.I.