sen, om te beletten dat ook deze, met het model, zouden vernield worden.
Een hevige vlaag sloeg twee sparren op het dak van hare plaats, en het scheen dat de wind langs die opening den tempel zou binnen stormen. Op dit gevaarlijk oogenblik bevool de lama het groote beeld op het altaar te onthullen, waarna een der priesters er weer in gelukte de staken op hunne plaats te zetten en met koorden vast te binden.
Weldra zag ik dat de biddende vlag, voor de deur geplant, tot stilzwijgen was gebracht en door den wind rond den staak was gewonden. Ik wees er op aan den draaier van het bidmachien, en deze liep naar buiten om de vlag weer in biddende beweging te brengen. Ik van mijnen kant nam zijne plaats in en draaide - draaide aan het gebedwerktuig.
We deden dus al wat een mensch doen kon, ter bezwering van het onweer en hadden eindelijk het genot te zien, dat het aftrok......
Na aldus, volgens Kiesewetter en von Humboldt, het zwervende volk te hebben beschreven, zullen onze lezers zeker wel eens benieuwd zijn naar de beschrijving eener stad in die streken: wij nemen andermaal von Humboldt bij de hand en ofschoon deze nu zoo wat vijftig jaar geleden Astrakan bezocht, zal de verandering, in den grond, nog niet heel beduidend zijn.
Men zal er, bij wat meer ontwikkeling, gegeven aan de europeesche beschaving, nog dezelfde eigenaardige elementen vinden als toen.
Naar gelang men Astrakan nadert, wordt de groote weg ook levendiger door het drukke verkeer. Rechts en links ziet men uitgestrekte wijngaarden en hoeven liggen. Eerst kwamen de reizigers nog aan een tartaarsch dorp en eindelijk zagen zij, op een breeden stroom, een bosch van scheepsmasten en daar achter de stad met witte torens en koepels.
Sedert eeuwen hoort die stad en het omliggende land aan Rusland; hare bewoners bestaan uit de meest verschillende stammen. Behalve Russen en Kozakken, treft men er aan: Armeniërs, Georgiërs, Boecharen, Chiwenzen, Troechmenen, Perzen, Hindoes, Kirgiezen en Kalmoeken - aldus kristenen, mahomedanen, volgers van Brama en Boedha; verder eenige joden.
Al deze stammen kwamen in deputatie de reizigers begroeten. De Armeniërs droegen nauwsluitende rokken en daarover kaftans met opengesneden mouwen, breede broek, hooge en nauwe laarzen, mutsen met pelswerk omzoomd; sedert dien hebben de Armeniërs schier allen de gewone fransche mode aangenomen.
De Hindoes dragen lange witte kaftans en witte tulbanden; de Perzen een sitsen onderkleed en een blauwen kaftan. De Perzen zijn de eigenlijke bewoners van de stad, want de Kozakken, Kalmoeken, Kirgiezen, Boecharen, Chiwenzen en Troechmenen verschijnen en Verdwijnen daar weer even gauw.
Onder de voornaamste gebouwen telt men de hoofdkerk, Oespenskoï Sobor genaamd; zij vormt, gelijk de meeste grieksche kerken, een vierkant met vijf koepels, elk van een kruis voorzien. Het inwendige was kostbaar, doch smakeloos versierd. De kerk was somber ten gevolge der dikke pilaren en der kleine hooge vensters. Aan kostbaarheden in goud, zilver en kerkgewaden, uit vroeger eeuwen, was deze kerk zeer rijk.
Behalve deze kathedraal bevatte toen Astrakan nog 19 grieksche en 4 armenische kerken; de Tartaren hadden 16 houten moskeeën.
In den loop van den dag zijn de straten van Astrakan onbezocht, uithoofde der groote hitte; 's avonds is echter dit tooneel gansch veranderd.
Dan komt er in gansch de stad een nieuw leven; iedereen schudt de vadsigheid af welke hem overrompelt bij eene hitte van 50 graden Reaumur; men loopt naar buiten om versche lucht te scheppen.
Allengs worden de straten drukker, de handelszaken worden hervat, de winkels krijgen bezoekers, duizende wandelaars gaan heen en weer in de straten, op de bruggen en langs de kaaien, met boomen beplant; het kanaal wordt bedekt met kaïken, die meloenen en andere sappige vruchten aanbrengen.
De vigelanten, drosjka's, rijtuigen van allen aard, die in pracht met elkander wedieveren, vliegen in alle richting door de stad.
Men vindt hier alles vereenigd wat men schilderachtig bedenken kan. Nevens eene tartaarsche woning ziet men een gebouw in gothischen stijl opgericht; tegenover een karavanseraï staat een modern magazijn, waarin de nieuwste modevoorwerpen zijn uitgestald.
In de lommer der prachtige metropolitaankerk staat de sierlijke moskee, met den put waar de geloovige Turk zich komt wasschen, vóór het gebed. Op een balkon in moorschen stijl, ziet men eenige jonge europeesche dames, volgens de parijzer mode gekleed, terwijl door de zuilengangen der oude paleizen witte, ranke vrouwengestalten zweven.
In Astrakan vindt men alzoo de vervelende eentonigheid niet, die andere russische steden kenmerkt. De huizen zijn veelal in hout gebouwd. Het klimaat is droog en zeer heet. Langer dan drie maanden daalt de thermometer te Astrakan nooit beneden 28 graden Reaumur.
Ten gevolge der droogte van den dampkring is de lucht zuiver, helder; alle voorwerpen, van verre of van dichtbij gezien, verkrijgen daardoor eene groote warmte van toon; de lucht is zoo helder als in Italië. Maar de muggen zijn er eene ontzaggelijke plaag; zij vullen letterlijk de lucht in zekere maanden van het jaar.
Zich tegen hare steken te beschutten, is eene onmogelijkheid; bedekt u met gaas 's nachts, maakt uwe huizen donker over dag - gij zult aan die plaaggeesten niet ontsnappen.
Zeer merkwaardig was het bezoek in eenen wijngaard. De druif is de hoofdbron der nijverheid in Astrakan. De wijngaard groeit er niet aan staken, maar aan heggen, welke in rijen nevens elkander geplant zijn.
's Zomers worden de wijngaarden, om reden der droogte, begoten; 's winters met aarde bedekt; aan dat begieten wordt veel zorg besteed. Allerwege ziet men in de wijngaarden, torens of hooge gebouwen, niet ongelijk aan onze windmolens, welke gewoonlijk op een gemetselden waterbak staan. Hieruit wordt het water met vaten opgehaald en in houten goten uitgestort.
Heel den wijngaard door liggen dergelijke goten, waaruit het water weer in voren uitloopt, en vandaar komt het aan de wortels der planten.
In deze wijngaarden staan verschillende soorten van wijnstokken; meest allen hebben groote en sappige druiven.
Veelal groeit er eene druif met dikke schel, zoet en smakelijk, en in vorm en smaak niet ongelijk aan de Malaga; ook ziet men er teel de kisjmisj, eene druif zonder pit.
De druiven van Astrakan worden versch geëten en toch heinde en ver verzonden; zoo zendt men er veel naar St. Petersburg, welke stad (destijds) 2153 mijlen van Astrakan lag. Daar vindt men altijd druiven op de tafels der grooten. Waarheen men uit Astrakan goederen verzendt, vindt men ook druiven. De manier, waarop men deze vruchten bewaart, en dat het heele jaar door, is zeer eenvoudig.
Vóór dat de druif rijp is, wordt zij afgesneden, doch men zorgt vooral dat men de druif niet met de hand aanraakt; die welke eenigszins de hand hebben geraakt, worden er afgenomen.
Daarna legt men ze in groote gebakken aarden potten en dit zoodanig dat de trossen elkander niet raken; de tusschenruimte wordt met gierst aangevuld. Een aarden deksel sluit den pot luchtdicht, en dit gaat des te gemakkelijker daar de pot nauwer is van boven dan van onder.
Hierin volgt men de chineesche manier: men legt langs den kant van het deksel eene dikke laag stopverf, waarop papier geplakt wordt. Als die bewerking met zorg gedaan is, kan men de druiven, naar de koopliê in dat artikel te St. Petersburg verzonden, meer dan twee jaar goed houden.
De Astrakansche druiven worden zelden gebruikt om wijn te maken; daartoe zijn zij eigenlijk te waterig.
De inlandsche wijn, dien von Humholdt ter plaatse dronk, was niet bijzonder goed; beter was die uit het zuiden van Rusland, welke ten zuiden van Astrakan, te Kislar aan de Terek en nabij de Kaspischezee werd geteeld. Deze benaderde in smaak den wijn van Frankrijk.
Ook peeren en appelen werden in de wijngaarden gevonden.
De bazars of winkels van de verschillende volken, die te Astrakan wonen, zijn zeer belangwekkend. Men vindt er russische, tartaarsche en armenische bazars, benevens een perzische en een hindoe-bazar.
Een bazar is een vierkant gebouw, langs buiten met winkels; eene poort geeft toegang tot eene binnenplaats, waar de volksstam woont. Die der Perzen was in steen en had eene verdieping, waar al de handelaars uit Perzië bijeen gevestigd waren. Hun handel bestaat in zijde.
Von Humboldt zegt dat zij in den regel ongetrouwd zijn en legt dit hierdoor uit, dat zij in Astrakan geen vaste woning hebben; het zijn meestal agenten van kooplieden uit de provinciën Maranderan en Gilan en reizen gedurig heen en weer.
Die welke in Astrakan wonen en met tartaarsche vrouwen getrouwd zijn, bevinden zich niet in den bazar, maar wel in de stad zelve; deze handelen ook in perzische zijde, shals en doeken, ook in indische artikels en gedroogde perzische vruchten.
Hebben zij geen werk dan staan de Perzen voor hunne winkels, om hunne waren aan te prijzen en babbelen zonder ophouden.
Perzische kooplieden richten eene moskee in in hun huis en kiezen hiervoor een ruim vertrek uit. Ziehier hoe een reiziger dergelijke bidplaats beschrijft:
‘In een groot vertrek stond, nabij een der muren, eene kas met verschillende vakken; daarin bevonden zich bronzen en koperen afgodsbeelden. De glazen deuren der kas waren open en op eene uitgetrokken schab plaatste men metalen vaten, met in brand gestoken spiritus.
‘Vóór dat meubel stonden de Perzen en zegden hunne gebeden op; gedurig brachten zij hunne vingers in de spiritusvlam, alsof zij zich wilden zuiveren of wijden.
‘Toen de plechtigheid was afgeloopen, mocht de reiziger de afgodsbeelden benaderen, doch niet aanraken.’
De Hindoes zijn eigenlijk bankiers of geldhandelaars; zij leenen soms aan 20 en 30 per cent; allen zijn rijk en zeer zuinig. De Hindoes leven ongetrouwd en opdat het hun niet aan helpers zou ontbreken, laten zij landgenoten komen, om diegenen te vervangen die sterven.
Eerst worden die Hindoes bedienden; daarna treden zij op als deelhebbers in de zaken; doch hun getal vermindert sterk en zelfs volgens latere berichten verdwijnen zijn teenemaal uit Astrakan.
Uit de Hindoes, die met tartaarsche vrouwen gehuwd zijn, is een ras geboren dat noch de scheef geplaatste oogen der Kalmoeken, noch de bronskleurige huid der Hindoes heeft en meer naar het Kaukasische ras overhelt. Dit ras is vooral werkzaam; het treedt op als arbeider, als matroos of anderzins.
Ook de Hindoes zijn afgodendienaars; hunne afgoden zijn allerleelijkste monsters; sommige beeldjes in koper hangt men roode manteltjes om. Voor de goden is een zwarte, ruwe steen geplaatst, 5 duim lang en 10 duim hoog, welke de menschwording van Visjnoe beduidt; deze steer, wordt bij elke plechtigheid op nieuw geverfd,
Op de tafel plaatst men versch geplukte bloemen, een olielamp met twee pitten, die altijd moeten branden; de steen, waarvan wij hooger spreken, noemt men den seligram.
Von Humboldt, die eene hindoesche plechtigheid bijwoonde, zegt dat de priesters zoo dolzinnig te werk gaan, dat men er van ijst, en zelfs de draaiende dervisschen in Konstantinopel maken zoo'n uitzinnig leven niet als die der Hindoes.
(Wordt vervolgd.)