het hoofd van 't volk; zooveel haat, nijd, twist en tweedracht niet worden gezaaid.
De hedendaagsche wereld wil en zal den kring verlaten, welke haar is voorgeschreven, wil geleerder en wijzer zijn dan zij is; wil wetten geven daar waar zij niets moest te gebieden hebben, en men vergeet dat zij alzoo de kans loopt van met dezelfde maat te worden ingemeten, waarmee zij heeft uitgemeten.
Inderdaad, al die kritickers en recensenten, die zich met de schoolmeestersplak wapenden, om jonge strijdgenooten in het kunst- en letterperk het leven onaangenaam te maken en hun werk te bekladderen, worden op hunne beurt gewoonlijk ongenadig gegeeseld, als zij eens wagen zelf iets op het kunstterrein in het licht te brengen. De vroeger mishandelde wordt niet zelden, op zijne beurt, beul en zweept des te geduchter, daar de haat zijne striemen scherp als messen maakt.
Schoenmaker, blijf bij uwen leest! laat het weinig aantrekkelijk stieltje van kunstkritieker aan de ouderen van dagen, die juist omdat zij oud zijn, meer kennis en onpartijdigheid hebben en begrijpen, wat de jeugd niet begrijpen wil: dat er plaats voor iedereen onder de wijde zon is. Vooral laat u niet meesleepen om te oordeelen, daar waar gij niet oordeelen kunt en met holle en opgeschroefde machtspreuken uwe onkunde moet verbergen!
Doet wat hier voor de schilderij van Heitland, de eerzame schoenmaker doet en - blijf bij uwen leest, en indien gij nog geenen leest hebt, neem dan het pretentieus uitzicht niet aan van er een te hebben. De schoenmaker, geroepen om het statige portret van dezen of genen staatsmansoldaat, misschien wel een Bismarck, te bewonderen, ziet noch naar teekening, vorm, kleur en toon - neen, de man ziet naar de hooge kaplaarzen en, gij ziet het, in dit gedeelte van de schilderij is hij thuis.
‘Hebt gij er iets op aan te merken, meester Pekdraad?’ Neen, hij vindt den vorm van den laars overschoon; zij past aan het been als was zij er aan gegoten; het leer is blijkbaar van de beste soort en de glans is zoo waarheidsvol gemaald dat hij genegen is aan Heitland te vragen, in welken winkel hij zich van blink voorziet.
Één enkel puntje wil hij echter wagen op te merken. Aan de rechterzij van den voet, merkt meester Pekdraad een stiksel dat hij niet kan thuis brengen; dat heeft hij nooit aan geen stevel bijgebracht en hij denkt ook niet dat het daar, op die plaats, bestaanbaar is. Heitland glimlacht, want Pekdraad beeft gelijk; het lijntje, dat de schoenmaker voor een stiksel aanziet, verwringt den voet en maakt hem zelfs eenigzins wanstaltig.
Heb dank, meester Pekdraad; gij hebt daar eene zeer juiste opmerking gemaakt, die precies verdienstelijk en waar is, omdat zij uitgaat van de eeuwig waarheidsvolle spreuk: ‘Schoenmaker, blijf bij uwen leest.’