Beloenberd.
Ziedaar een woord dat wij, in onze antwerpsche en brabantsche streken niet kennen. De geleerde Ad. Duclos, van Brugge, de schrijver van Onze Helden en van het tijdschrift Rond den Heerd werpt dit woord, in een der laatste afleveringen van dit westvlaamsche werk, op het tapijt en dewijl er hier met recht een vreemd woord schijnt te kunnen gebannen worden, denken wij zijne opmerkingen te moeten overnemen, zijne gewesttaal eerbiedigende:
Het is nu straf de gewente dat de gilden een berd hebben, versierd en geschilderd, met hun naam en spreuke erop, dat voorengedregen wordt als ze in stoet gaan. En met dat men nu alles in 't fransch moet noemen of dat vlaamsch niet meer treffelijk en is noch deftig genoeg, zoo heeten de Vlamingen dat ook al, gelijk de Franschen, een Cartel. Zelfs zullen er zijn, die denken betere Vlamingen te zijn als anderen, en die 't fransch woord zullen vervlaamschen en er een Karleel van maken, met gevaar aan entwat geheel anders te doen denken, dat de Gilden voorzeker voorenop hun stoet niet en zouden willen.
Dat woord Cartel eventwel heeft vele beteekenissen in 't Fransch. 't Is de schriftelijke uitdaging, in 't bijzonder tot een tweegevecht. 't Is de schikking aangegaan tusschen twee vijandelijke mogendheden, over het uitwisselen van krijgsgevangenen. 't Is het vaartuig dat den aldus uitgewisselden manschap vervoert. 't Is een kasken waarin een uurwerk hangt aan de muur. 't Wordt, bij uitbreiding van zin, het sieraad dat men snijdt aan de lijsten van schilderie'n, van schouwen, enz. En, eindelijk, bij bekrimping van den laatsten zin, het versierd en ingelijst berd, waarop naam en kenspreuk van eene Gilde staat.
Moeten wij dat woord bezigen uit armoede? En hebben wij nievers geen eigen woord dat het zelfde bediedt? Te Handsaeme heeft de Rhetorica nog hetgene zij heet haar piljoenberd, waarop haar name en, geloof ik, haar zinnebeeld staan. Wat is dat een piljoenberd?
Dat is, anders uitgesproken, een biljoenberd. Biljoen is de schuinsch afgezaagde of afgekapte boord of uiteinde van eene planke, een muur, enz., 't gene de Franschen een okanfrein heeten. Als men een balk, die vierkant is, schuinsch zijn vier scherpe neggen afschroodt, dan krijgt die balke vier biljoenen. De biljoenen kanten van een vensterkasijn, dat zijn vensterneggen die afgebiljoend zijn. Het werkwoord biljoenen, gelijk 't naamwoord biljoen en 't hoedanigheidswoord biljoenen, leven altemale bij ons volk.
Een biljoenberd is dan een berd dat gebiljoend is, waarvan de scherpe neggen afgeschrood, afgekapt zijn; en, breeder genomen, een berd waarvan de omtrek versierd is met beloenwerk of kostelijker snijwerk, een cartuccio, een cartello gelijk de Italjaanders zeggen, dat is uitgesneden gelijk een cartonnen kaarte met opgekrulde neggen en kanten.
Die woorden biljoen, biljoenen staan nevens het oorspronkelijke en zuiverder beloen, beloenen; en, als men wilt netter schrijven dan zou men ook kunnen beloenberd, in stede van biljoenberd en piljoenberd gebruiken. Ware 't nu niet beter dat onze gilden voortaan niet meer en spraken van in stoet te gaan met hun Kartel voorenop; maar het goed deugdelijk vlaamsch woord beloenberd bezigden, dat verstaanbaar is, en in Vlaanderen nog leeft?
In hoeverre dit woord in onze gewesten ingang zal vinden, is te zien. Hier, in deze gewesten, is het vreemd.